EHBO bij epilepsieaanvallen: Evaluatie en veilige omgeving
Bij epilepsie treden aanvalsgewijze hevige, schokkende ritmische bewegingen op van het lichaam of van een lichaamsdeel. Vaak volgt eerst een fase van spierstijfheid en dan van spierschokken. Op de tong bijten en bewustzijnsverlies zijn enkele van de vele symptomen die hiermee mogelijk gepaard gaan. De oorsprong van een epilepsieaanval is te vinden in een overprikkeling van de hersenschors. Ook in rust ondergaan de hersenen namelijk wisselende elektrische ontladingen. Bij epileptische aanvallen zijn meer zenuwcellen geprikkeld wat leidt tot een overprikkeling. Bij de toediening van de eerste hulp, zorgt de hulpverlener voor een veilige omgeving en evalueert hij de patiënt nauwgezet.
Symptomen epilepsieaanvallen
Tijdens een tonische fase treedt een kortdurende
stijfheid van de spieren (
spasticiteit) op (tien tot dertig seconden). De patiënt verliest hierbij plots het bewustzijn (
bewustzijnsverlies) waardoor hij valt, en daarnaast neemt de
blaasdruk toe en ontstaat
schuim op de mond. Tijdens de clonische fase die hierop volgt, maakt het lichaam gedurende dertig tot zestig seconden à soms enkele minuten schokkende bewegingen (afwisselend krachtig buigen en strekken van de ledematen), verliest hij urine en heeft hij tijdelijk geen adem doordat bloedverlies (door een tongbeet) de keelholte verstopt. Vaak verkeert de patiënt na deze aanval (= postictische fase) in een diepe slaap. De
bewusteloze patiënt is veelal moeilijk te wekken. Andere patiënten zijn snel weer bij bewustzijn maar zijn wel moe en verward.
Hoofdpijn komt frequent voor.
Enkele andere bekende symptomen van een aanval van
epilepsie omvatten;
- een kaakklem waarbij de patiënt soms op de tong of in de wang bijt (tongbijten of wangbijten)
- een wankele gang, een slechte coördinatie of een slecht evenwicht (ataxie)
- geen controle over blaas en darmen
- onsamenhangende geluiden
- onwillekeurige bewegingen, bijvoorbeeld smakken met de mond of trekken met de arm
- schuim rond de mond
- staren of met de ogen draaien
- tandenknarsen (bruxisme)
- rusteloosheid
- verwardheid
Eerste hulp van epilepsie: Evaluatie en veilige omgeving
Evaluatie
De hulpverlener observeert de patiënt nauwgezet en onthoudt of noteert precies wat er met de patiënt gebeurt tijdens de aanval. Deze informatie speelt namelijk een essentiële rol bij het stellen van de diagnose. Zo deelt de hulpverlener aan de arts mee welke lichaamsdelen betrokken zijn, aan welke kant de aanval begon en ook welk lichaamsdeel eerst symptomen toonde tijdens de aanval. Bij een aanval die langer dan tien minuten aanhoudt of bij meerdere kort op elkaar volgende aanvallen, is het nodig om de medische hulpdiensten in te roepen.
Hulp toedienen
Veilige omgeving tijdens de aanval
De hulpverlener zorgt er eerst en vooral voor dat de patiënt zich niet kwetst. Voor het beschermen van het hoofd en de ledematen, haalt de hulpverlener bijgevolg alle harde en/of zware voorwerpen uit de buurt van de patiënt. Zijn deze te groot of te moeilijk te verplaatsen, dan legt hij hierover een deken. Hij maakt ook alle knellende kledij van de patiënt los. Daarnaast stuurt hij alle kijklustigen weg. Een patiënt die bijkomt, vindt het namelijk erg vervelend dat nieuwsgierigen naast hem staan terwijl hij zelf niet weet wat er gebeurd is. Wanneer de patiënt zich in een ruimte bevindt, maakt de hulpverlener deze kamer zo stil en donker mogelijk zodat zo weinig mogelijk prikkels bij de patiënt terechtkomen. Prikkels lokken namelijk opnieuw een aanval uit. Dit heeft als gevolg dat een patiënt mogelijk terecht komt in een
status epilepticus (aanhoudende epileptische aanvallen), een snelle opeenvolging van epileptische aanvallen of een aanval die een langere tijdsduur heeft dan tien minuten. Bij deze toestand, die een hoge mortaliteit heeft, is de ademhaling gedurende lange tijd onvoldoende, waardoor een grote kans op hersenbeschadiging en op neurologische restverschijnselen bestaat.
Zorg na de aanval
Tijdens een bewusteloze fase probeert de hulpverlener de patiënt te wekken maar hij forceert dit evenwel niet. Na de aanval legt de hulpverlener de patiënt in een stabiele zijligging zodat
speeksel en bloed uit de mondholte loopt zonder de luchtweg te verstoppen. Ook controleert hij de ademhaling van de patiënt. Wanneer de patiënt na een aanval weer aanspreekbaar is, vertelt de hulpverlener rustig wat er gebeurd is.
EHBO: Zeker niet doen
De patiënt verplaatsen of in bedwang houden of de aanval proberen te stoppen, is uit den boze in verband met het risico op
breuken of andere complicaties. Ook het hoofd vasthouden tijdens de aanval is niet aangewezen daar dit mogelijk leidt tot een nekletsel. De hulpverlener mag evenmin iets in de mond stoppen tijdens een epilepsieaanval om de tongbeet te stoppen. Dit lukt in de meeste gevallen namelijk niet en daardoor duwt de hulpverlener de tong dan nog verder naar achteren, waardoor de luchtweg geblokkeerd is.
Lees verder