Angiografie: Radiografisch beeld van de bloedvaten
Een arts voert een angiografie uit om een bloedvat op een röntgenfoto zichtbaar te maken. Hij spuit via een katheter een vloeibaar contrastmiddel in het te onderzoeken bloedvat. Doordat dit contrastmiddel geen röntgenstralen doorlaat, krijgt de arts het bloedvat op een röntgenfoto als een witte streng te zien. Deze onderzoekstechniek is eveneens mogelijk bij slagaders (arterie: arteriografie) en venen (ader: flebografie). Dit onderzoek is mogelijk bij het hoofd, de armen, de benen, de borst, de rug of de buik. De meeste angiografieën hebben betrekking op de galwegen, de hersenen en het hart. Het beeldvormend resultaat van een angiografie heet in medische termen “angiogram”. De Portugese arts en neuroloog Egas Moniz ontdekte deze techniek voor het eerst in 1927.
Indicatie angiografie
Soms maakt een arts bij een patiënt gewone röntgenfoto’s, maar dan blijkt uit de resultaten dat de bloedvaten niet duidelijk afgebeeld zijn. Een angiografie is dan een handig onderzoek. De arts detecteert hiermee mogelijk heel wat bloedvataandoeningen, zoals bijvoorbeeld een
aneurysma. Een aneurysma is een verwijding (uitstulping) van een slagader. Ernstig arterieel vaatlijden in het lichaam leidt tot ernstige en levensgevaarlijke problemen zoals orgaanfalen, een
beroerte (onvoldoende bloedtoevoer naar de
hersenen met mentale en lichamelijke symptomen), een
hartaanval,
gangreen (
medische term voor afsterven van weefsel met zwarte verkleuring van het gebied ten gevolge van chronisch gebrek aan zuurstof in het bloed). Af en toe gebeurt een angiografie ook op niet-invasieve wijze via gecomputeriseerde tomografie (
CT-scan) en magnetische resonantie imaging (
MRI-scan).
Galwegen
Bij een cholangiografie brengt een arts de galwegen in beeld via
radiografisch onderzoek. De arts fotografeert de galblaas nadat de patiënt intraveneus (in een ader) contraststof heeft toegediend gekregen. De lever scheidt deze contrastvloeistof na het onderzoek weer uit. Er zijn twee soorten cholangiografie met name PTC en ERCP.
Percutane transhepatische cholangiografie (PTC)
Bij percutane transhepatische cholangiografie (PTC) prikt een arts een galweg aan via de huid. Dit gebeurt meestal in de rechterlob van de lever onder radioscopische screening.
Endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie (ERCP)
Endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie (ERCP) is de beeldvorming van de galwegen en het afvoerkanaal van de alvleesklier. De arts brengt via een inwendig kijkinstrument contraststof in in de tegenovergestelde richting als waarin de sappen (galsappen en sappen van de alvleesklier) stromen.
Hersenen
Bij een cerebrale angiografie onderzoekt de arts de bloedvaten van de hersenen. Hij injecteert een contrastmiddel in de arteria carotis (halsslagader) of in de arteria vertebralis. Tegelijkertijd maakt hij een reeks röntgenfoto’s. De arts diagnosticeert soms meteen afwijkingen aan deze vaten, zoals bij een afsluiting of een aneurysma. Maar soms vindt hij ook indirect een probleem, bijvoorbeeld door verplaatsing van bloedvaten, door een massa (tumor of bloeding), …
Hart
Het
beeldvormend onderzoek via angiografie gebeurt het vaakst bij het hart. Een coronairangiografie of coronarografie is een radiologisch onderzoek van de kransslagaders tijdens een
hartkatheterisatie. Het onderzoek is evenwel ook nuttig bij de diagnose van hart- en vaataandoeningen. De arts maakt na het inspuiten van de contrastvloeistof een filmpje van het hart. Hij bekijkt zo de bloedstroom naar de hartspier. Hij gebruikt na de coronairangiografie de beelden voor het samenstellen van een behandelplan voor hartaanvallen en
angina pectoris (
beklemming op de borst door zuurstoftekort van het hart). Behandelingsopties zijn onder andere medicijnen of een operatie, zoals een coronaire angioplastie (chirurgisch herstel van de bloedvaten) of een coronaire bypassoperatie. Dit is operatie waarbij de arts een bloedvatomleiding aanlegt. Hij neemt een vene (ader) uit het bovenbeen en hij gebruikt hiervan een deel om een overbrugging te maken tussen de aorta en het gezonde stuk van het coronaire bloedvat (het zieke bloedvat laat hij achterwege).
Onderzoek bij patiënt: Arts maakt radiografisch beeld van de bloedvaten met behulp van contrastvloeistof
Voor het onderzoek
Een angiografie gebeurt in het ziekenhuis en kent een tijdsduur tussen de dertig minuten en twee uur, afhankelijk van de complexiteit van het onderzoek en de te onderzoeken plaats. In de meeste gevallen vindt het onderzoek poliklinisch plaats waardoor de patiënt na het onderzoek weer naar huis mag. Af en toe is een ziekenhuisverblijf nodig; dit bespreekt de arts op voorhand met de patiënt. De meeste angiografieën gebeuren onder
plaatselijke verdoving, soms met sedatie.
Narcose is mogelijk voor kleine kinderen of bij een bijzonder complex onderzoek.
Tijdens het onderzoek
De arts brengt bij een angiografie eerst een
katheter (dun, flexibel buisje) in in één van de aderen nadat hij een incisie gemaakt heeft bij de patiënt. De slagader bevindt zich meestal in de lies of pols. Na het injecteren van de contrastvloeistof maakt de arts een reeks radiografische beelden. Normaalgezien heeft de patiënt geen
pijn, al heeft hij het soms wel even warm of voelt hij een
branderig gevoel als de contrastvloeistof door de aderen beweegt.
Na het onderzoek
Na het onderzoek verwijdert de arts de katheter en sluit hij daarna de incisie. De patiënt blijft na het onderzoek nog enkele uren op de afdeling waar hij moet stilliggen om te voorkomen dat de incisie terug begint te bloeden. Na enkele uren mag de patiënt het ziekenhuis verlaten en zijn activiteiten hervatten. De uitslag van het onderzoek bespreekt hij na het onderzoek met zijn arts. Aan dit veilig onderzoek zijn weinig risico’s verbonden. Enkel een
blauwe plek en een
allergische reactie op de contrastvloeistof zijn mogelijk, maar voor deze laatste bijwerking is medicatie beschikbaar.
Lees verder