Bloedstolling en anticoagulantia
De bloedstolling is een ingewikkeld proces. Bloed agglutineert aan de binnenkant van de vaten of het klontert zodra het in aanraking komt met lucht. Dat is maar goed ook, anders zou men bij de minste of geringste verwonding letterlijk doodbloeden. De bloedstolling wordt op gang gebracht door een complex, chemisch verloop. Tijdens de voortgang ervan kan er veel misgaan. Met als gevolg een verhoogde bloedingsneiging, maar er kunnen zich ook stolsels vormen waardoor er trombose optreedt in bijvoorbeeld de kransslagaderen (hartinfarct) of de hersenen. Bij het voorkomen van een hartinfarct bij risicopatiënten is antistolling zeer belangrijk. Bekende anticoagulantia zijn marcoumar, sintromitis, aspirine en edoxaban (Lixiana).
Inhoud
Fibrinogeen, een cruciaal stollingseiwit
Bloedplasma bevat het oplosbare eiwit
fibrinogeen. Tijdens de bloedstolling wordt fibrinogeen omgezet in
fibrine. Deze stof vormt een wirwar van minuscule draden waartussen de bloedplaatjes blijven kleven. Aldus ontstaat er een roofje na een verwonding of bijvoorbeeld tijdens een
bloedneus. Bovendien krimpt deze gestolde bloedmassa, zodat de wondrand zeer effectief gesloten wordt. Dat is in het kort de wijze waarop de bloedstolling plaatsvindt.
Bron: PublicDomainPictures, Pixabay Trombine
Niets is zo eenvoudig als het lijkt. Dat blijkt weer eens als men het bloedstollingsproces nader bekijkt. Fibrinogeen kan namelijk alleen onder invloed van
trombine veranderen in fibrine. Tijdens een verwonding vormt zich trombine, maar alleen met behulp van protrombine, dat onder invloed van vitamine K in de
lever wordt aangemaakt. Het wordt nu almaar ingewikkelder, want eenvoudig gezegd zijn er voor de omzetting van protrombine in trombine trombokinase en calcium-ionen nodig. De eerstgenoemde stof (trombokinase) bevindt zich in de
bloedplaatjes.
Bloedplaatjes
Zolang de bloedplaatjes heel blijven, komt het stollingsproces dus niet op gang door gebrek aan trombokinase. Bij een verwonding gaan er bloedplaatjes stuk. De protrombine en calcium-ionen reageren op het vrijkomen van trombokinase. Hierdoor ontstaat trombine, de stof die vervolgens met fibrinogeen kan reageren, waardoor er uiteindelijk
fibrine ontstaat.
Veel factoren beïnvloeden de bloedstolling
Maar daarmee is zeker nog niet alles gezegd. Bij bijvoorbeeld het ontstaan van een
wond zijn er nog tal van andere factoren
belangrijk om ervoor te zorgen dat het stollingsproces in goede banen wordt geleid. Aldus, om het nog complexer te maken, zijn drie punten van belang:
Hemofiliefactor
Er zijn pakweg een tiental andere factoren die ervoor zorgen dat protrombine in trombine wordt omgezet. Een van die factoren is de
hemofiliefactor A. Bovendien bevindt trombokinase zich ook in de weefsels. Sterker nog, het gehalte aan trombokinase in de bloedplaatjes is in vergelijking zeer gering.
Fibrinedraden
Fibrine is ook in normale omstandigheden noodzakelijk om de
bloedvaten gezond te houden. Voortdurend wordt er aan de vaatwanden een netwerk van fibrinedraden gevormd om te voorkomen dat de bloedvaten gaan lekken.
Bron: DarkoStojanovic, Pixabay Oplossen van fibrinenetwerk
In het
bloed zijn tal van andere stoffen aangetroffen die de bloedstolling remmen en het fibrinenetwerk na enige tijd weer doen oplossen. Dat maakt opnieuw duidelijk dat ook de bloedstolling een adembenemend
samenspel van factoren is met als doel de voortgang ervan te coördineren en ervoor te zorgen dat men niet doodbloedt of om te voorkomen dat de bloedvaten dichtslibben door stolsels. Bij een verstoring van deze perfecte harmonie kunnen er dus
bloedingen optreden (ook zonder een verwonding) of er ontstaan stolsels, ofwel
trombose, waarbij bloedvaten gedeeltelijk of geheel afgesloten worden door een trombus.
Hartinfarct
Trombose is zeer gevaarlijk als het plaatsvindt in de kransslagaders van het
hart. Een gedeelte van de hartspier krijgt dan geen of te weinig zuurstof. Er ontstaat dan
angina pectoris (hartkramp) en uiteindelijk mogelijk een
hartinfarct. Zodra een trombus loslaat, wordt die meegevoerd door de bloedstroom en blijft vervolgens in een ander bloedvat hangen. Als dat in een van de grote of kleine longslagaders gebeurt, is er sprake van een
longembolie waarbij er geen of weinig
bloedtoevoer meer is in het achterliggende 'stroomgebied'.
Anticoagulantia
Hartpatiënten die een infarct hebben doorgemaakt of aan
boezemfibrilleren of
boezemflutter lijden, lopen een verhoogd
risico op stolselvorming. Bij boezemfibrilleren is de bloedstroom in het hart door het chaotisch samentrekken van de boezems vertraagd, met name in het hartoor. Ook voor deze patiënten zijn antistollingsmiddelen
(anticoagulantia) van groot belang, zoals aspirine en
edoxaban.
Bron: Kazejin, Pixabay Aspirine
Aspirine, of acetylsalicylzuur, remt het effect van de cyclo-oygenase, een enzym dat aanzet tot de aanmaak van prostaglandine, een stof die
pijn verergert. Belangrijk is ook dat
acetylsalicylzuur de bloedplaatjes minder doet samenklonteren en aldus als een anticoagulantia werkt.
Aspirine wordt vaak voorgeschreven aan hartpatiënten met bijvoorbeeld atriumfibrilleren om stolselvorming te voorkomen. Het betreft dan laag-risicopatiënten.
Heparine en Marcoumar
Er zijn tal van andere
medicijnen die kunnen worden voorgeschreven aan patiënten die antistolling nodig hebben. Het kortwerkende Sintrom is heel bekend, net als het langwerkende Marcoumar. Ze remmen de werking van bepaalde
stollingsfactoren. Ook Heparine behoort tot de groep anticoagulantia: het werkt zeer snel en blokkeert de vorming van trombine. Heparine wordt meestal toegediend in klinische omstandigheden, zoals na een operatie.
Lees verder