Lichen planopilaris: Haaruitval van hoofdhuid
Lichen planopilaris is een zeldzame aandoening waarbij de haarzakjes op de hoofdhuid ontstoken zijn. De ontsteking vindt wellicht plaats door een auto-immuunreactie van het lichaam. De hoofdhuidaandoening resulteert in cicatriciële alopecia (littekenvormend haarverlies) met verschillende patronen. Naast de haaruitval verschijnen soms ook nog andere symptomen. De behandeling verloopt moeilijk met op de huid aangebrachte en via de mond ingenomen middelen, maar ook andere therapievormen zijn beschikbaar. De vooruitzichten voor de lichen pilanopilaris zijn zeer variabel, maar de haaruitval is wel blijvend.
Epidemiologie van lichen planopilaris
Vrouwen zijn vaker dan mannen aangetast. De meeste patiënten krijgen de diagnose van lichen planopilaris tussen veertig en zestig jaar. Kinderen zijn zelden aangetast door de hoofdhuidaandoening.
Oorzaken: Door ontsteking van haarzakjes
De aandoening is een vorm van lichen planus die de haarzakjes aantast. Wellicht is lichen planopilaris een auto-immuunziekte waardoor de haarzakjes vernietigd worden door een
ontsteking, en hierdoor permanent haarverlies tot stand komt. De precieze oorzaak van lichen planopilaris is onbekend anno oktober 2020.
Soorten van littekenvormend haarverlies
Lichen planopilaris bestaat in drie vormen. De drie typen onderscheiden zich voornamelijk door het patroon.
Klassieke lichen planopilaris
Bij de klassieke vorm is de hoofdhuid aangetast.
Frontale fibroserende alopecia van Kossard (FFA)
Bandvormige alopecia aan de frontale hoofdhuid en wenkbrauwen is typerend voor frontale fibroserende alopecia van Kossard.
Graham-Little-Piccardi-Lasseur-syndroom (Graham-Little-syndroom, GLPLS)
Het Graham-Little-Piccardi-Lasseur-syndroom kenmerkt zich door drie onderscheidende kenmerken: littekenvormende alopecia op de hoofdhuid, niet-littekenvormende alopecia in de
oksel en lies en wijdverspreide
schilferige of keratotische lichenoïde folliculaire papels.
Symptomen: Haaruitval op hoofdhuid
Haarverlies vanaf kruin
Meestal presenteren de symptomen boven op het hoofd, met name op de kruin. Lichen planopilaris kenmerkt zich een ontsteking van de haarzakjes en roodheid van de hoofdhuid (perifolliculair erytheem), schilfering van de hoofdhuid (folliculaire
hyperkeratose) en permanent
haarverlies (alopecia) met littekenvorming. Het haarverlies start centraal maar breidt zich wel uit, al is het patroon van haarverlies zeer variabel. Het is voorts makkelijk om de haren aan de randen uit te trekken. Openingen van haarzakjes zijn niet meer zichtbaar nadat de haren zijn uitgevallen; de hoofdhuid is volledig glad. Ook een
brandend gevoel,
pijn, ongemak of jeuk aan de hoofdhuid zijn mogelijke symptomen. Wel is het mogelijk dat niet alle patiënten met lichen planopilaris symptomen ervaren.
Andere symptomen
Bij sommige patiënten gebeurt ook haaruitval aan de wenkbrauwen (
madarose), het okselhaar en het schaamhaar, maar hierbij verschijnen geen
littekens. Ook hierbij komen jeuk, pijn, ongemak en een branderig gevoel af en toe voor. Verder ervaart twintig tot vijftig procent van de patiënten ook gewone letsels van
lichen planus op het lichaam, de slijmvliezen of de
nagels. Deze tekenen verschijnen voor, tijdens of na het begin van de klachten aan de hoofdhuid.
Diagnose en onderzoeken
Diagnostisch onderzoek
De diagnose van lichen planopilaris is gebaseerd op een klinisch onderzoek en de resultaten van een
biopsie (stukje weefsel wegnemen en microscopisch laten onderzoeken). Verder is een grondig onderzoek nodig van de mond, de nagels en ook andere huidgebieden omdat mogelijk nog andere tekenen van lichen planus aan het licht komen.
Differentiële diagnose
De belangrijkste differentiële diagnose van lichen planopilaris is
seborreïsche dermatitis (symptomen met
hoofdroos en
rode huid), omdat veel patiënten een lange geschiedenis van schilfering aan de hoofdhuid hebben. Een plotseling begin van fragmentarisch haarverlies op de hoofdhuid diagnosticeert de arts mogelijk als
alopecia areata (aaruitval met ronde, kale plekken), maar wanneer slechts een deel haarverlies, perifolliculair erytheem (roodheid rond de haarzakjes) en schilfering aanwezig zijn in de kale plek, moet de arts bedacht zijn op de diagnose van lichen planopilaris.
Behandeling van hoofdhuidaandoening
Het behandelen van de ontsteking van het behaarde hoofd is vaak een uitdaging voor de arts, omdat een terugval na de behandeling gebruikelijk is. De arts probeert de symptomen te verbeteren en de voortgang van de ziekte te remmen. Patiënten waarbij reeds haarverlies aanwezig is, krijgen door de behandeling geen nieuwe haargroei.
Op de huid toegepaste behandelingen
De patiënt brengt krachtige lokale corticosteroïden (ontstekingsremmers) aan en/of de arts brengt intralesionale corticosteroïden (ontstekingsremmers in het letsel) aan. Verder is het ook mogelijk om het medicijn tacrolimus
topisch (op de huid) aan te brengen. Dit medicijn remt ontstekingen en onderdrukt de afweer tegen vreemde cellen.
Systemische behandeling
Het is ook mogelijk om orale (via de mond ingenomen)
corticosteroïden te nemen, hetgeen de arts veelal inzet bij patiënten met ernstige symptomen. Hydroxychloroquine is een ander ontstekingsremmend medicijn dat de patiënt via de mond inneemt. Verder schrijft de arts soms
immunosuppressieve medicatie voor (onderdrukt het immuunsysteem). Voorbeelden hiervan zijn cyclosporine of mycofenolaatmofetil. Aanvullende behandelingen omvatten orale retinoïden, pioglitazonen,
tetracyclines, griseofulvine, minoxidil.
Andere therapieën
Het gebruik van de 308 nm excimerlaser is voor sommige patiënten nuttig. Verder is een haartransplantatie ook een optie als de ziekte gedurende minstens twee jaar in klinische remissie is geweest. Het is echter mogelijk dat de klachten terugkeren na een haartransplantatie. Het camoufleren van haarverlies met een zorgvuldige haarstyling of het gebruik van haarstukken, pruiken, haarpoeder, haarkleur en wenkbrauwtattoos biedt voor sommige patiënten ook goede resultaten.
Prognose: Permanent haarverlies
De prognose van lichen planopilaris is onvoorspelbaar. De aandoening is bij sommige patiënten op een bepaald moment stabiel, terwijl de ziekte bij andere patiënten (snel) progressief is. Een terugval na een remissie is echter mogelijk.
Lees verder