Neurologisch onderzoek: Onderdelen van testen zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen van deze gebieden. Een neuroloog voert een neurologisch onderzoek uit om medische aandoeningen te identificeren die het zenuwstelsel aantasten. Bij een neurologisch onderzoek test de arts de spierkracht, de coördinatie en balans, de mentale status, de reflexen, het geheugen, de ogen en de zenuwfunctie. De arts gebruikt voor het testen van sommige functies bepaalde instrumenten, zoals een lampje, een stemvork, een naaldje en een reflexhamer. Het neurologisch onderzoek veroorzaakt meestal geen pijn bij de patiënt. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van vele factoren, waaronder het initiële probleem dat de patiënt ervaart, de leeftijd van de patiënt en de toestand van de patiënt. Afhankelijk van de resultaten zijn soms nog bijkomende onderzoeken vereist.
- Indicatie neurologisch onderzoek
- Symptomen
- Aandoeningen
- Voorbereiding voor neurologische testen
- Algemeen onderzoek
- Cognitieve vaardigheden, geheugen en geest
- Gevoel
- Hersenzenuwen
- Hersenzenuw I (nervus olfactorius, reukzenuw)
- Hersenzenuw II (nervus opticus, oogzenuw of gezichtszenuw)
- Hersenzenuw III (nervus oculomotorius, oogbewegingszenuw)
- Hersenzenuw IV (nervus trochlearis, katrolzenuw)
- Hersenzenuw V (nervus trigeminus, drielingzenuw)
- Hersenzenuw VI (nervus abducens, afvoerende zenuw)
- Hersenzenuw VII (nervus facialis, aangezichtszenuw)
- Hersenzenuw VIII (nervus vestibulocochlearis, gehoor- en evenwichtszenuw)
- Hersenzenuw IX (glossofaryngeuszenuw, tong-keelzenuw)
- Hersenzenuw X (nervus vagus, zwervende zenuw)
- Hersenzenuw XI (nervus accessorius, bijkomstige zenuw)
- Hersenzenuw XII (hypoglossale zenuw)
- Motorisch systeem en coördinatie
- Vegetatief zenuwstelsel
- Bijkomende onderzoeken door neuroloog
Indicatie neurologisch onderzoek

Bij hoofdpijn is soms een neurologisch onderzoek nodig /
Bron: Geralt, PixabaySymptomen
Een patiënt krijgt een neurologisch onderzoek wanneer één of meer neurologische tekenen verschijnen zoals:
Aandoeningen
Indien een vermoeden aanwezig is dat de patiënt lijdt aan een neurologische aandoening, is een neurologische test ook geïndiceerd. Soms zet de arts neurologische onderzoeken in om een neurologische aandoening op te volgen. De bekendste neurologische aandoeningen zijn:
Voorbereiding voor neurologische testen
Een patiënt hoeft zich niet voor te bereiden op een neurologisch onderzoek. De arts test normale bewegingen en reacties. Dit uitgebreid onderzoek kent soms wel een lange tijdsduur omdat het zenuwstelsel veel factoren in het lichaam beïnvloedt, gaande van de ademhaling en spierbewegingen tot de spijsvertering en het tastgevoel. De onderzoeken doen meestal geen
pijn, maar ze zijn soms wel een beetje onaangenaam.
Algemeen onderzoek
De arts bevraagt eerst de patiënt naar de symptomen en de aanwezigheid van andere medische aandoeningen die hij heeft (gehad). Vervolgens zoekt de arts naar zichtbare tekenen van een medische aandoening, zoals de manier van lopen, de houding, het evenwichtsgevoel of problemen met bepaalde bewegingen. De arts voert een kort lichamelijk onderzoek uit waarbij hij naar de longen en het hart luistert (via een
auscultatie) en ook meet hij de polsslag. Verdere onderzoeken zijn nodig maar hiervoor kijkt de arts naar de klachten en de vermoedelijke of aanwezige medische aandoeningen. Een neurologische ziekte tast mogelijk elk lichaamsdeel aan (van de hersenen tot een beenspier), en daarom test de arts mogelijk elk van deze gebieden. Is de patiënt niet (volledig) in staat is om vragen te beantwoorden of zelf actief deel te nemen aan de testen, dan mogen familieleden of vrienden helpen.
Cognitieve vaardigheden, geheugen en geest
Om de cognitieve vaardigheden, het geheugen en de geest de onderzoeken, gebruikt de neuroloog taaltesten, wiskundige testen en bekijkt hij in hoeverre de patiënt herinneringen kan onthouden. Hij bevraagt de patiënt bijvoorbeeld over het tijdstip van het jaar, de datum, de baan van de patiënt of de locatie waar de patiënt zich bevindt.
Concentratieproblemen of langdurige vermoeidheid en lusteloosheid duiden mogelijk op
psychische problemen.
Gevoel
De arts controleert meestal ook het vermogen om pijn te voelen met een naald. Voor het testen van het gevoel voor aanraking maakt hij gebruik van een zachte stof. Voorts gebruikt de arts reageerbuisjes met warm en koud water en plaatst hij deze tegen de huid om het vermogen om verschillende temperaturen te voelen te testen.
Hersenzenuwen
De twaalf craniale zenuwen (
hersenzenuwen) zijn verantwoordelijk voor tal van lichaamsfuncties.
Hersenzenuw I (nervus olfactorius, reukzenuw)
Hersenzenuw I is verantwoordelijk voor de reukzin. De patiënt identificeert hierbij verschillende geuren met gesloten ogen.
Hersenzenuw II (nervus opticus, oogzenuw of gezichtszenuw)
Deze zenuw zorgt dat het zicht naar de hersenen gaat. De patiënt ondergaat een
oogonderzoek. Daarnaast schijnt de neuroloog met een speciaal licht in het oog.
Hersenzenuw III (nervus oculomotorius, oogbewegingszenuw)
Deze zenuw is verantwoordelijk voor de pupilgrootte en bepaalde oogbewegingen. De neuroloog onderzoekt de pupil (het zwarte deel van het oog) met een licht en de patiënt moet het licht in verschillende richtingen volgen.
Hersenzenuw IV (nervus trochlearis, katrolzenuw)
Deze zenuw helpt ook bij het maken van oogbewegingen.
Hersenzenuw V (nervus trigeminus, drielingzenuw)
Deze zenuw zorgt voor vele functies, waaronder de mogelijkheid om het
gezicht te voelen, de mond te bewegen en kauwbewegingen te maken. De arts raakt het gezicht van de patiënt op verschillende plaatsen aan en ook moet de patiënt bijvoorbeeld kauw- of bijtbewegingen maken.
Hersenzenuw VI (nervus abducens, afvoerende zenuw)
Deze zenuw helpt bij de oogbewegingen. De patiënt moet een lichtje of een vinger volgen zodat de neuroloog de oogbewegingen kan opvolgen.
Hersenzenuw VII (nervus facialis, aangezichtszenuw)
Deze zenuw is verantwoordelijk voor verschillende functies, waaronder de beweging van de gezichtsspier en de smaak. De patiënt moet verschillende smaken identificeren (zoet, zuur, bitter). Ook glimlachen, de wangen bewegen of de tanden zien zijn mogelijke testen.
Hersenzenuw VIII (nervus vestibulocochlearis, gehoor- en evenwichtszenuw)
Deze zenuw is nodig om te kunnen horen. De neuroloog voert een
gehooronderzoek uit.
Hersenzenuw IX (glossofaryngeuszenuw, tong-keelzenuw)
Deze zenuw is betrokken bij de smaak en het slikken. De patiënt moet bijvoorbeeld verschillende smaken op de achterkant van de tong identificeren. De arts test ook de slikreflex.
Hersenzenuw X (nervus vagus, zwervende zenuw)
Deze zenuw is voornamelijk verantwoordelijk voor het vermogen om te slikken, de braakreflex, een deel van het smaakvermogen en een deel van het spraakvermogen. De patiënt moet een keertje slikken. Ook gebruikt de neuroloog mogelijk een tongspatel om de braakreflex op te wekken.
Hersenzenuw XI (nervus accessorius, bijkomstige zenuw)
Deze zenuw is betrokken bij de beweging van de schouders en nek. De patiënt moet het hoofd heen en weer draaien tegen milde weerstand, of de schouders ophalen.
Hersenzenuw XII (hypoglossale zenuw)
De laatste hersenzenuw is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de beweging van de tong. De patiënt moet de tong uitsteken en iets zeggen.
Motorisch systeem en coördinatie
De arts test bovendien de algemene mobiliteit, de fijne motoriek en de coördinatie. Zo moet de patiënt bijvoorbeeld de armen en benen bewegen, een knoop ongedaan maken of schrijven. Ook moet hij bijvoorbeeld één keer ronddraaien waarbij de arts kijkt hoeveel stappen de patiënt hiervoor nodig heeft. Voorts moet de patiënt met uitgestrekte armen en met gesloten ogen de neus aanraken. De arts kijkt ook of de patiënt al liggend zonder te kijken de knie kan aanraken door de hiel van de voet op het andere been te plaatsen. Het testen van de reflexen maakt ook deel uit van neurologische onderzoeken. De neuroloog test met een reflexhamer bijvoorbeeld op de patellapees (pees in de knieschijf), waardoor de pees en de quadriceps in de dij een beetje rekken. Dit leidt tot een samentrekking van de quadriceps (dijspier) en het plotseling optrekken van het onderbeen.
Vegetatief zenuwstelsel
Het vegetatieve (autonome) zenuwstelsel regelt de onderbewuste vitale functies van het lichaam, zoals de hartslag, de ademhaling en de regeling van de lichaamstemperatuur en de spijsvertering. De arts stelt daarom vragen over de stoelgang en het urineren. Een bloeddrukmeting is ook nodig.
Bijkomende onderzoeken door neuroloog
De arts kijkt naar de resultaten van de individuele testen, en bepaalt dan of bijkomende testen nodig zijn zoals:
Lees verder