EHBO bij een slangenbeet
Slangenbeten treden niet zo frequent op in België en Nederland. Hier komen slechts drie slangensoorten voor waarbij enkel de adder – die vooral in hoogveengebieden te vinden is – giftig is. Patiënten met dergelijke beten hebben veelal een goede prognose, al komen af en toe toch patiënten te overlijden aan een slangenbeet. Dit gebeurt vooral tijdens vakanties in (sub)tropische gebieden. Wanneer de beet giftig is, treden o.a. bewusteloosheid en problemen met het gezichtsvermogen op. Het is belangrijk dat de hulpverlener de slang zo goed mogelijk beschrijft. Tijdens de eerste zorgen zijn andere tips voorhanden om het voor de patiënt zo comfortabel mogelijk te maken. Hij moet in ieder geval wel zo snel mogelijk naar het ziekenhuis.
Symptomen
Mogelijke symptomen zijn onder andere:
Eerste hulp bij een slangenbeet
De hulpverlener en/of patiënt weten niet altijd of de slangenbeet giftig is, dus de hulpverlener gaat er steeds van uit dat de beet toch
giftig is. De hulpverlener kalmeert de patiënt en voorkomt een
shock door het behouden van de lichaamswarmte. Hij belt onmiddellijk met het antigifcentrum en/of de hulpdiensten. Daarna lokaliseert de patiënt de indruk van de giftand en reinigt hij deze wonde met water en zeep. Vervolgens verwijdert hij ringen, armbanden of andere voorwerpen die eventueel zorgen voor een afknelling van het getroffen lidmaat. De patiënt is zo stil mogelijk en gaat ook best liggen. De hulpverlener legt eventueel een spalk aan van het getroffen lidmaat en legt dit dan in een hoogstand (hoger dan het hart). De lymfestroom beperken gebeurt door middel van het aanbrengen van een lichte knelband boven en onder de beet. De hulpverlener zorgt er voor dat de bloedstroom niet afgekneld is en dat de polsslag dus voelbaar blijft. De hulpverlener controleert tevens de vitale functies (temperatuur, hartslag, snelheid van de ademhaling en bloeddruk) en brengt de patiënt dan naar het ziekenhuis of laat een ambulance komen. Hij mag de patiënt eventueel wel
paracetamol geven. Ligt de patiënt in een warme omgeving, dan mag de patiënt in de schaduw liggen. Bij koud weer dekt de hulpverlener de patiënt tot slot toe met een deken of kledingstuk.
Wat gebeurt er met de slang?
Een slang die na de beet gedood is, moet mee naar het ziekenhuis achteraf, maar dit gebeurt niet samen met het ambulancepersoneel. Een dode slang is namelijk tot enkele uren na de dood nog in staat om in een reflex te bijten. Een levende slang gaat in een gesloten container apart naar het ziekenhuis. Het vervoeren van een levende slang mag namelijk nooit samen met het ambulancepersoneel gebeuren want het is niet hun taak om de slang te vangen en bovendien voorkomt dit nog meer beten. Is de slang nog vrij, dan noteert de hulpverlener de kleur en grootte van het dier. Later zorgen de hulpverleners er voor dat een expert naar het dier komt kijken.
EHBO: Zeker niet doen
De hulpverlener gaat niet zelf achter de slang aan. Het aanbrengen van een stevig drukverband of knevelverband is niet aangewezen want hierdoor stopt de bloedstroom. De hulpverlener zuigt de wonde nooit uit met de mond maar gebruikt hiervoor een zuigpomp. Ook mag hij geen snede maken in de wonde of deze uitwassen, uitbranden of uitknijpen, want dit is zinloos en potentieel gevaarlijk. Ook mag de hulpverlener zeker het getroffen lichaamsdeel niet verplaatsen of de patiënt veel laten bewegen, omdat het slangengif zo sneller in het lichaam terechtkomt. Koelen met ijs of koude kompressen is evenmin aangeraden. De patiënt mag zeker geen alcohol, thee, cola, koffie of andere stimulerende dranken drinken. Ook andere
pijnstillers dan paracetamol zijn uit den boze. De hulpverlener mag dus geen
aspirine of
ibuprofen geven aan de patiënt. Tot slot mag de hulpverlener de patiënt geen eten geven.
Lees verder