Korte darmsyndroom: Slecht voedingsstoffen opnemen
Het korte darmsyndroom (kortedarmsyndroom) is een aandoening die optreedt wanneer een deel van de dunne darm ontbreekt door een ziekte of operatie, of wanneer de beweeglijkheid van de darmen niet goed functioneert. Hierdoor is het lichaam niet in staat voldoende voedingsstoffen op te nemen, wat medisch bekend staat als “malabsorptie”. Diarree, uitdroging en ondervoeding komen vaak voor en kunnen ernstig zijn als ze onbehandeld blijven. Een snelle diagnose en levenslange behandeling zijn daarom noodzakelijk voor een gunstige prognose. Patiënten met deze aandoening kunnen terecht bij de Nederlandse contactgroep voor meer informatie en lotgenotencontact.
Synoniemen korte darmsyndroom
Het korte darmsyndroom (dunne darm insufficiëntie) is eveneens gekend onder de afkortingen 'KDS' en 'SBS'.
Epidemiologie aandoening
Het korte darmsyndroom is een zeldzame aandoening die jaarlijks wereldwijd ongeveer drie miljoen mensen treft. De incidentie wereldwijd bedraagt 2,5 per miljoen, wat blijkt uit een Nederlands onderzoek dat verscheen op de website “Clinical Gastroenterology” in december 2003. Mannen en vrouwen worden in gelijke aantallen getroffen. Meestal verwerft de patiënt de aandoening door een operatie, al hebben sommige patiënten deze darmaandoening bij de geboorte door een aangeboren genetische afwijking.
Oorzaken: Slechte voedingsstoffen opnemen
Patiënten met het korte darmsyndroom zijn niet in staat om voldoende water,
vitaminen, mineralen, eiwitten, vetten, calorieën en andere voedingsstoffen uit de voeding te absorberen (opnemen). Het korte darmsyndroom ontstaat wanneer (meer dan) de helft van de darm tijdens een operatie verwijderd is of wanneer een patiënt een gedeelte van de darm mist vanwege een
aangeboren afwijking. Ook wanneer de darmen van de patiënt een slechte beweeglijkheid vertonen, leidt dit mogelijk tot het korte darmsyndroom.
Risicofactoren omvatten aandoeningen van de dunne darm die een operatie vereisen, zoals de
ziekte van Crohn (aandoening met
buikpijn, diarree en
gewichtsverlies). Bij zuigelingen is
necrotiserende enterocolitis (afsterven van weefsels in de darm) een veelvoorkomende oorzaak. Het is per patiënt afhankelijk welke voedingsstoffen de dunne darm moeilijk kan absorberen. Dit hangt vooral af van welk deel van de dunne darm is beschadigd.
Symptomen: Afhankelijk van werking dunne darm
Het korte darmsyndroom is mild, matig of ernstig, afhankelijk van hoe goed de dunne darm werkt. De patiënt heeft bleke,
vetdiarree (steatorree) die erg hard stinkt (
stinkende ontlasting). Ook
diarree is een mogelijke vorm van ontlasting. De patiënt verliest hierdoor veel gewicht en raakt uitgedroogd (
dehydratie). Hij is
vermoeid en verzwakt, heeft een
opgeblazen gevoel en heeft een zwelling (
oedeem), die vooral merkbaar is aan de
benen.
Bovendien treden
krampen, flatulentie (
winderigheid),
braken en
brandend maagzuur mogelijk op bij de patiënt. Door het
tekort aan vitaminen en voedingsstoffen heeft de patiënt tevens
anemie (te weinig rode bloedcellen), gemakkelijk
blauwe plekken,
botpijn en
osteoporose (verlies van botmassa met risico op
botbreuken) en moeite met het eten van bepaalde voedingsmiddelen.
Alarmsymptomen
Bij patiënten met het korte darmsyndroom is het belangrijk om alert te zijn op tekenen van ernstige ondervoeding, uitdroging en leverfalen. Symptomen zoals aanhoudend gewichtsverlies, ernstige vermoeidheid, geelzucht (gele verkleuring van de huid), en ernstige buikpijn kunnen wijzen op complicaties die onmiddellijk medisch ingrijpen vereisen.
Diagnose en onderzoeken
Diagnostische onderzoeken
De arts voert een volledig
bloedonderzoek uit. Ook neemt hij een staaltje van de ontlasting van de patiënt, wat hij onderzoekt.
Radiografisch onderzoek (röntgenfoto) en beeldvormend onderzoek (
CT-scan) van de dunne darm zijn tot slot nodig voor het stellen van de diagnose.
Differentiële diagnose
De arts verwart korte darmsyndroom vaak met volgende aandoeningen of syndromen: coeliakie, de ziekte van Crohn,
bacteriële overgroei in de dunne darm en
anorexia nervosa (
eetstoornis met obsessief bezig zijn met voeding en gewicht, een vervormd lichaamsbeeld en fysieke en psychische symptomen).
Behandeling: Dieet, parenterale voeding, transplantatie
Het syndroom zelf is niet te genezen, maar een ondersteunende en symptomatische behandeling is wel beschikbaar. De arts richt zich op het verlichten van de symptomen bij de patiënt. De patiënt volgt best een calorierijk dieet met essentiële vitaminen, mineralen, koolhydraten, eiwitten en vetten. Ook heeft de patiënt regelmatig injecties nodig van sommige vitaminen en mineralen. De patiënt neemt tevens voldoende vitamine B12,
foliumzuur en
ijzer op in de voeding voor de behandeling van anemie.
De arts schrijft mogelijk medicatie voor die de normale beweging van de darm vertraagt, zodat het voedsel langer in de darm blijft. Ook biedt de arts injecties van speciale groeifactoren aan. Indien de patiënt niet via de gewone manier voldoende voedingsstoffen binnenkrijgt, krijgt hij sondevoeding via een ader (parenterale voeding). Parenterale voeding is beter bekend als TPV (totaal parenterale voeding) of de Engelse term TPN (total parenteral nutrition). In zeldzame gevallen is een dunne darmtransplantatie vereist.
Prognose van de ziekte
De prognose varieert tussen patiënten en hangt af van de oorzaak, de ernst en uitgebreidheid, en de doeltreffendheid van de behandeling van het korte darmsyndroom. De aandoening verbetert na verloop van tijd indien deze het gevolg is van een operatie. De opname van voedingsstoffen verbetert dan langzaamaan. Patiënten met het korte darmsyndroom hebben wel meer kans op
voedselallergieën, zoals
lactose-intolerantie (symptomen bij het consumeren van melk en zuivelproducten).
De darmaandoening heeft vaak een negatieve invloed op de kwaliteit van leven van een patiënt, omdat het de huidige levensstijl beperkt of wijzigt. Echter, met de juiste behandeling zijn de symptomen wel vrij goed onder controle te krijgen. Het is belangrijk dat de patiënt de behandeling opvolgt; zo niet, is de aandoening levensbedreigend. De meest voorkomende doodsoorzaak bij patiënten met TPN is
leverfalen door chronische parenchymale beschadiging.
Complicaties
Het korte darmsyndroom kan leiden tot verschillende gezondheidsproblemen, zoals bacteriële overgroei in de dunne darm,
galstenen (harde afzettingen in de galblaas met typische buikpijn (
galkoliek) als symptoom), gewichtsverlies,
maagzweren,
nierstenen,
ondervoeding, te veel zuur in het bloed (metabole
acidose als gevolg van diarree),
osteomalacie (
medische term voor verzwakte botten) en een zenuwstelselaandoening (veroorzaakt door een
vitamine B12-tekort).
Preventie
Preventie van het korte darmsyndroom is grotendeels gericht op het vermijden van risicofactoren die leiden tot darmchirurgie. Dit omvat het vroegtijdig en effectief behandelen van aandoeningen zoals de ziekte van Crohn. Bij zuigelingen is vroege herkenning en behandeling van necrotiserende enterocolitis essentieel om het risico op darmresectie te verminderen.
CCUVN short bowel uit Woerden zet zich in om informatie aan te bieden en lotgenotencontact te voorzien voor patiënten met het korte darmsyndroom. Via de website valt allerlei nieuws te lezen rond de darmaandoening en is een forum beschikbaar voor patiënten, familie en andere (professionele) zorgverleners.