Medische terminologie: Betekenis van medische termen
“Mijn dokter praat Chinees! Ik begrijp er niets van” is een veelgehoorde uitdrukking na een doktersbezoek. Veel medische termen lijken moeilijk te begrijpen, zoals bijvoorbeeld "cholecystoduodenostomie" of "cheilognathopalatoschisis". Toch gebruik je in je dagelijkse taal tal van woorden die zijn afgeleid van het Latijn of Grieks, en dit betreft niet alleen medische termen. Voorbeelden hiervan zijn dementie, diarree, dyslexie, export, echografie, homoseksueel, en meer. De meeste hedendaagse medische terminologie komt nog steeds uit het Latijn of Grieks. Een uitgebreide lijst met medische termen helpt je beter te begrijpen wat je dokter bedoelt.
Woorden vormen: Prefix, stam en suffix
Medische terminologie kan worden gezien als een spel van bouwstenen. Je begint met één of twee stammen, het centrale deel van het woord en het basiselement, en voegt vervolgens een prefix (voorvoegsel) en/of suffix (achtervoegsel) toe om een nieuw woord te creëren. Dit systeem van woordvorming is cruciaal voor het begrijpen en communiceren van medische concepten.
Stam: Het fundament van het woord
De stam is de basis van een medisch woord en bevat de kernbetekenis. Bijvoorbeeld, in het woord “hepatitis” is “hepat” de stam die verwijst naar de lever. Stammen komen vaak uit het Grieks of Latijn en vormen de fundamenten waar andere elementen aan worden toegevoegd. Het herkennen van stammen is essentieel voor zorgverleners om de betekenis van medische termen snel te begrijpen.
Prefix: Voorvoegsels die betekenis veranderen
Een prefix wordt aan het begin van een woord geplaatst om de betekenis van de medische term te wijzigen. Prefixen kunnen informatie geven over verschillende aspecten, zoals:
- Aantal: Bijvoorbeeld, “bi-” betekent twee, zoals in “bipedal” (twee benen).
- Gelijkenis: Bijvoorbeeld, “homo-” betekent gelijk, zoals in “homogeen”.
- Ontkenning: Bijvoorbeeld, “a-” of “an-” betekent zonder, zoals in “aseptisch” (zonder infectie).
- Plaats: Bijvoorbeeld, “peri-” betekent rondom, zoals in “pericardium” (het vlies rondom het hart).
- Tijd: Bijvoorbeeld, “post-” betekent na, zoals in “postoperatief” (na een operatie).
- Snelheid: Bijvoorbeeld, “tachy-” betekent snel, zoals in “tachycardie” (snelle hartslag).
Het gebruik van prefixen helpt zorgverleners om de betekenis van medische termen te verduidelijken en te specificeren.
Suffix: Achtervoegsels voor betekenisverandering
Een suffix wordt aan het einde van een woord toegevoegd en verandert ook de betekenis van het woord. Suffixen kunnen informatie geven over verschillende aspecten van de medische toestand, zoals:
- Aandoening: Bijvoorbeeld, “-itis” verwijst naar ontsteking, zoals in “arthritis” (gewrichtsontsteking).
- Specialist: Bijvoorbeeld, “-loog” verwijst naar een specialist, zoals in “cardioloog” (hartspecialist).
- Procedures: Bijvoorbeeld, “-ectomie” verwijst naar een verwijdering, zoals in “appendectomie” (verwijdering van de appendix).
- Studie: Bijvoorbeeld, “-logie” verwijst naar de studie van een bepaald vakgebied, zoals in “fysiologie” (de studie van de functies van organismen).
- Toestand: Bijvoorbeeld, “-ose” duidt vaak een aandoening of ziekte aan, zoals in “fibrose” (verharding van weefsel).
Vaak wordt tussen de stam en het suffix de letter “o” toegevoegd als verbindingsletter, om de uitspraak te vergemakkelijken, zoals bij “hepatopathie” (
leveraandoening). Dit maakt het makkelijker om woorden te vormen en helpt bij de uitspraak.
De rol van Latijnse en Griekse wortels
Door de Latijnse en Griekse wortels wordt het vormen van woorden eenvoudiger, omdat je de delen eenvoudig aan elkaar kunt plakken. Veel medische termen zijn opgebouwd uit deze klassieke talen, waardoor zorgverleners een dieper inzicht krijgen in de betekenis van de termen. Het begrijpen van deze wortels kan de communicatie binnen de medische gemeenschap verbeteren en patiënten helpen om beter geïnformeerd te worden over hun gezondheid.
Praktische toepassing van woordvorming
Het beheersen van de technieken voor het vormen van woorden is essentieel voor zorgprofessionals. Dit stelt hen in staat om nieuwe termen te begrijpen en te gebruiken die in de medische literatuur of tijdens gesprekken opduiken. Bovendien helpt het zorgverleners bij het uitleggen van complexe termen aan patiënten, waardoor de communicatie verbetert en patiënten beter begrijpen wat er met hun gezondheid aan de hand is.
Voorbeelden van samengestelde medische termen
Hier zijn enkele voorbeelden van samengestelde medische termen die gebruik maken van prefixen en suffixen:
- Hypoglykemie: “Hypo-” (onder) + “glykemie” (suiker in het bloed) verwijst naar een te laag suikergehalte in het bloed.
- Dermatitis: “Derm” (huid) + “-itis” (ontsteking) verwijst naar een ontsteking van de huid.
- Neuroloog: “Neuro” (zenuw) + “-loog” (specialist) verwijst naar een specialist in zenuwziekten.
- Hematologie: “Hemat” (bloed) + “-logie” (studie) verwijst naar de studie van het bloed.
- Arthroscopie: “Arthro” (gewricht) + “-scopie” (kijkonderzoek) verwijst naar een kijkonderzoek van een gewricht.
Het begrijpen van deze samengestelde termen is essentieel voor zorgverleners en patiënten om de betekenis van medische concepten te grasp. Door de kennis van prefixen, stammen en suffixen kan men effectiever communiceren binnen de medische gemeenschap.
Nederlands versus Latijns en Grieks
Latijnse en Griekse termen worden vaak “vernederlandst” in de Nederlandse taal. Dit betekent dat veel medische termen uit het Latijn en Grieks worden aangepast aan het Nederlandse taalgebruik. Deze aanpassing helpt om medische termen begrijpelijker te maken voor mensen die niet vertrouwd zijn met de oorspronkelijke talen.
De oorsprong van medische terminologie
Veel medische termen zijn afgeleid van Latijnse en Griekse woorden omdat deze talen historisch gezien de basis hebben gevormd voor de medische wetenschap. In de oude tijden werden medische teksten vaak in het Latijn geschreven, en de meeste anatomische termen zijn afkomstig uit het Grieks. De combinatie van deze twee talen heeft geleid tot een rijk vocabulaire dat nog steeds in de moderne geneeskunde wordt gebruikt.
Vernederlandsen van termen
Bij het vertalen van medische termen worden vaak fonetische aanpassingen gemaakt om de woorden vloeiender te laten klinken in het Nederlands. Dit proces omvat het aanpassen van de spelling en uitspraak van woorden om ze beter te laten passen binnen de Nederlandse fonetische regels. Enkele voorbeelden van vernederlandste termen zijn:
- Hepatitis: Afgeleid van het Griekse “hepar” (lever) en het Latijnse “itis” (ontsteking).
- Anatomie: Afgeleid van het Griekse “anatomia,” wat “snijden” of “ontleden” betekent.
- Therapie: Afgeleid van het Griekse “therapeia,” wat “verzorging” betekent.
- Cardiologie: Van het Griekse “kardia” (hart) en “logie” (studie).
- Neuroloog: Van het Griekse “neuron” (zenuw) en “loog” (specialist).
Deze aanpassingen maken het voor zorgverleners en patiënten gemakkelijker om medische termen te begrijpen en te gebruiken.
Belang van het begrijpen van oorsprong
Het begrijpen van de oorsprong van medische termen helpt zorgverleners niet alleen bij het interpreteren van de betekenis van deze termen, maar ook bij het communiceren met patiënten. Wanneer zorgverleners patiënten uitleg geven over hun aandoeningen, kunnen ze de betekenis van de gebruikte termen verduidelijken door de etymologie ervan te bespreken. Dit bevordert niet alleen de communicatie, maar helpt ook patiënten om zich meer betrokken en geïnformeerd te voelen over hun gezondheidszorg.
Complexiteit van medische terminologie
Hoewel vernederlandste termen de communicatie vergemakkelijken, blijft de complexiteit van medische terminologie een uitdaging. Veel patiënten zijn niet bekend met de oorsprong van de gebruikte woorden en kunnen moeite hebben om de betekenis te begrijpen. Daarom is het cruciaal dat zorgverleners geduldig zijn en uitleg geven over de termen die zij gebruiken, zodat patiënten zich comfortabel en goed geïnformeerd voelen.
Het belang van medische terminologie
Medische terminologie is cruciaal voor communicatie in de gezondheidszorg. Het stelt zorgverleners in staat om precies en efficiënt te communiceren over diagnoses, behandelingen en procedures. Een uniforme taal helpt ook bij het vastleggen en delen van medische informatie in patiëntendossiers, onderzoeksverslagen en medische literatuur. Dit voorkomt misverstanden en vergemakkelijkt internationale samenwerking en kennisdeling.
Nauwkeurigheid en precisie in communicatie
In de gezondheidszorg is het van groot belang dat informatie nauwkeurig en precies wordt overgebracht. Medische termen zijn vaak specifiek en hebben duidelijke definities, waardoor zorgverleners zich kunnen uitdrukken zonder ruimte voor interpretatie. Dit is vooral belangrijk in situaties waarin tijd een cruciale factor is, zoals bij noodgevallen, waar snelle beslissingen en acties essentieel zijn.
Vermijden van misverstanden
Het gebruik van medische terminologie helpt bij het minimaliseren van misverstanden tussen zorgverleners onderling, evenals tussen zorgverleners en patiënten. Door gebruik te maken van een gestandaardiseerde taal, kunnen zorgverleners ervoor zorgen dat de communicatie helder is. Dit is van groot belang bij het voorschrijven van medicatie, het uitleggen van behandelingen, en het verstrekken van informatie over aandoeningen. Een verkeerde interpretatie kan namelijk ernstige gevolgen hebben voor de patiënt.
Internationale samenwerking
In de globaliserende wereld van de geneeskunde is internationale samenwerking steeds gebruikelijker. Medische terminologie speelt een sleutelrol in dit proces, omdat zorgverleners uit verschillende landen in staat zijn om effectief met elkaar te communiceren. Dit bevordert de uitwisseling van kennis en ervaring en helpt bij het ontwikkelen van wereldwijd erkende richtlijnen en standaarden.
Opleiding en training
Medische terminologie is ook een belangrijk onderdeel van de opleiding van zorgverleners. Het begrijpen en correct gebruiken van medische termen is essentieel voor studenten in de geneeskunde, verpleegkunde, en andere gezondheidsgerelateerde opleidingen. Door hen vertrouwd te maken met deze terminologie, wordt de basis gelegd voor effectieve communicatie in hun toekomstige praktijk.
Patiëntgerichte zorg
Naast de impact op zorgverleners, is het begrijpen van medische terminologie ook belangrijk voor patiënten. Zorgverleners moeten in staat zijn om complexe medische termen op een begrijpelijke manier uit te leggen. Dit stelt patiënten in staat om weloverwogen beslissingen te nemen over hun gezondheid en behandelingen. Het bevordert ook een gevoel van betrokkenheid en controle over hun eigen zorg.
Tips voor het leren van medische termen
Het leren van medische termen kan een uitdagende taak zijn, maar met de juiste strategieën kan het proces gemakkelijker en effectiever worden. Hieronder volgen enkele tips die je kunnen helpen om medische terminologie beter te begrijpen en te onthouden.
Leer de basiswortels:
Een goede basis is essentieel voor het begrijpen van medische termen. Begin met het bestuderen van de meest voorkomende prefixen, stammen en suffixen. Veel medische termen zijn opgebouwd uit deze bouwstenen. Door de betekenissen van deze elementen te begrijpen, kun je nieuwe woorden ontleden en hun betekenis afleiden. Bijvoorbeeld, de stam "cardio" betekent hart, terwijl "itis" een ontsteking aangeeft. Hierdoor kun je termen als "carditis" (hartontsteking) gemakkelijker begrijpen.
Gebruik ezelsbruggetjes:
Ezelsbruggetjes zijn krachtige hulpmiddelen voor het onthouden van complexe termen. Probeer associaties te maken tussen de medische termen en iets bekends of eenvoudigs. Bijvoorbeeld, voor de term "osteoporose" (een aandoening waarbij botten broos worden), kun je denken aan "osteon" (bot) en "porosus" (poreus). Door deze verbinding te maken, wordt het gemakkelijker om de betekenis te onthouden. Je kunt ook acroniemen of rijdende zinnen maken die de eerste letters van de termen bevatten die je wilt onthouden.
Oefen regelmatig:
Regelmatige herhaling is cruciaal voor het onthouden van nieuwe termen. Maak een studieplanning en reserveer tijd voor het herhalen van de geleerde termen. Dit kan door middel van flashcards, waar je de medische term aan de ene kant en de betekenis aan de andere kant plaatst. Door regelmatig te oefenen, kun je de informatie beter vasthouden en je kennis opfrissen.
Werk met voorbeelden:
Het werken met voorbeelden helpt je om medische termen in context te begrijpen. Probeer medische artikelen te lezen, video’s te bekijken of casestudies te bestuderen waarin medische termen worden gebruikt. Ontleed de termen en kijk hoe ze worden toegepast in verschillende situaties. Dit helpt niet alleen om je begrip van de termen te verdiepen, maar ook om te zien hoe ze relevant zijn in de praktijk.
Met deze tips kun je effectiever leren en werken met medische terminologie, wat je zal helpen in je studie en toekomstige carrière in de gezondheidszorg.
Uitdagingen met medische terminologie
Ondanks het belang van medische terminologie, zijn er diverse uitdagingen die zowel zorgprofessionals als patiënten kunnen beïnvloeden. Deze uitdagingen kunnen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorg en de communicatie binnen de gezondheidszorg.
Complexiteit van terminologie
De medische wereld is voortdurend in ontwikkeling, en nieuwe onderzoeken en technologieën leiden tot de creatie van nieuwe termen en afkortingen. Dit kan het voor zorgprofessionals moeilijk maken om op de hoogte te blijven van de nieuwste terminologie. Bovendien worden termen vaak in verschillende contexten gebruikt, wat kan leiden tot verwarring. Deze complexiteit vereist voortdurende educatie en training om ervoor te zorgen dat zorgverleners adequaat kunnen communiceren met hun collega's en patiënten.
Taalbarrières
Een andere uitdaging is de diversiteit aan talen en dialecten binnen de zorgpopulatie. Patiënten die niet goed bekend zijn met de voertaal van de zorgverleners, kunnen moeite hebben met het begrijpen van medische terminologie. Dit kan leiden tot miscommunicatie en een gebrek aan begrip van hun gezondheidsstatus of behandelingsopties. Het is cruciaal dat zorgverleners zich bewust zijn van deze taalbarrières en indien nodig vertaalservices of hulpmiddelen inzetten om duidelijke communicatie te waarborgen.
Verlies van patiëntbetrokkenheid
Als patiënten de gebruikte terminologie niet begrijpen, kan dit hun betrokkenheid bij het zorgproces verminderen. Wanneer patiënten niet volledig begrijpen wat er over hun gezondheid wordt besproken, kunnen ze zich minder in staat voelen om vragen te stellen of beslissingen te nemen over hun behandeling. Dit kan resulteren in lagere tevredenheid en uitkomsten van zorg. Zorgverleners moeten daarom de verantwoordelijkheid nemen om medische termen te vertalen naar begrijpelijke taal en ervoor te zorgen dat patiënten zich comfortabel voelen om vragen te stellen.
Opleiding en training
Voor zorgprofessionals is voortdurende scholing noodzakelijk om op de hoogte te blijven van de nieuwste medische termen en ontwikkelingen. Dit kan tijdrovend zijn en vereist vaak extra inspanning buiten de reguliere werkuren. Het is belangrijk dat zorginstellingen voldoende middelen en mogelijkheden bieden voor training, zodat zorgverleners hun kennis kunnen bijwerken en hun vaardigheden kunnen verbeteren.
Verandering in medische praktijken
Medische praktijken veranderen voortdurend door innovaties in technologie en nieuwe onderzoeksresultaten. Dit betekent dat de bijbehorende terminologie ook verandert. Zorgverleners moeten zich aanpassen aan deze veranderingen en bereid zijn om nieuwe terminologie te leren en toe te passen in hun dagelijkse praktijk. Dit kan enige tijd in beslag nemen en kan voor sommige zorgverleners een bron van frustratie zijn.
Nederlands versus Latijns en Grieks
De Latijnse en Griekse termen worden als het ware “vernederlandst” in de Nederlandse taal. Deze aanpassing maakt medische termen toegankelijker voor Nederlandstalige gebruikers. Hieronder volgen enkele veelvoorkomende veranderingen:
“ae” wordt “e”:
Een voorbeeld hiervan is “hemostatica”, dat in het Nederlands wordt geschreven als “hemostatica” in plaats van “haemostatica”. Deze verandering maakt de uitspraak eenvoudiger voor Nederlandstalige sprekers.
“caemie” wordt “kemie”:
Bijvoorbeeld, “hypoglykemie” in plaats van “hypoglycaemie”. De wijziging vermindert de complexiteit van de term, waardoor deze makkelijker te begrijpen is voor patiënten.
“cocci” wordt “kokken”:
Dit wordt geïllustreerd door het gebruik van de term “
streptokokken”, die in de Nederlandse medische literatuur voorkomt in plaats van “streptococci”.
“iae” wordt “ie”:
De term “
dementie” is een voorbeeld waarbij “dementia” in het Latijn wordt vervangen door een meer vloeiende spelling in het Nederlands. Dit vergemakkelijkt de communicatie in de gezondheidszorg.
“lysis” wordt “lyse”:
Een voorbeeld is het woord “analyse”, dat in het Nederlands voorkomt in plaats van het Latijnse “analysis”. De aanpassing maakt het woord begrijpelijker en toegankelijker voor een breder publiek.
“oe” wordt “eu”:
Een voorbeeld is “apneu” in plaats van “apnoe”. Deze spelling maakt het woord makkelijker uit te spreken en te onthouden voor patiënten en zorgverleners.
“oma” wordt “oom”:
Dit wordt bijvoorbeeld gezien in de term “angioom”, dat in het Nederlands voorkomt in plaats van “angioma”. De aanpassing helpt om medische termen te standaardiseren en te vereenvoudigen.
“osis” wordt “ose”:
Bijvoorbeeld, “
artrose” wordt in het Nederlands gebruikt in plaats van “arthrosis”. Dit maakt het makkelijker voor patiënten om deze aandoening te begrijpen.
“ph” wordt “f”:
Een voorbeeld is “afakie” in plaats van “aphakia”. Deze verandering maakt de spelling consistenter met andere Nederlandse woorden, wat bijdraagt aan de duidelijkheid.
“rh” wordt “r”:
Dit zien we in de term “
diarree” in plaats van “diarrhea”. De vereenvoudiging draagt bij aan een betere toegankelijkheid van medische termen voor de Nederlandstalige bevolking.
“th” wordt “t”:
Dit geldt vooral voor woorden aan het einde of voor een medeklinker. Bijvoorbeeld, “psychopaat” wordt gebruikt in plaats van “psychopaath”, en “
trombose” in plaats van “thrombose”. Deze aanpassing verbetert de leesbaarheid en spreekbaarheid van medische terminologie.
Let wel: bij een samenstelling blijft de Latijnse of Griekse schrijfwijze behouden. Een voorbeeld hiervan is "astma" (enkel woord in het Nederlands) en "asthma cardiale" (samenstelling, Latijnse schrijfwijze wordt gebruikt). Asthma cardiale verwijst naar ademnood doordat het
hart de bloedstroom niet aankan.
Enkelvoud en meervoud bij een zelfstandig naamwoord
Voor het maken van meervoud van een Latijns of Grieks zelfstandig naamwoord gelden een aantal regels:
“a” wordt “ae”:
Een voorbeeld is het enkelvoud "scapula", waarvan het meervoud "scapulae" is (schouderbladen). Een uitzondering op deze regel is "neoplasma", dat verandert in "neoplasmata" (nieuwvormingen, gezwellen).
“ans” wordt “antia”:
Bijvoorbeeld, het enkelvoud "anticoagulantium" verandert in het meervoud "
anticoagulantia" (bloedstollende
geneesmiddelen).
“ens” wordt “entia”:
Een voorbeeld hiervan is het enkelvoud "agens", dat in het meervoud "agentia" wordt (werkzame middelen).
“io” wordt “iones”:
Bijvoorbeeld, "articulatio" in het enkelvoud verandert in "articulationes" in het meervoud (gewrichten).
“is” wordt “es”:
Een voorbeeld is het enkelvoud "canalis", dat in het meervoud "canales" wordt (kanalen).
“itis” wordt “itides”:
Bijvoorbeeld, het enkelvoud "
nefritis" (nierontsteking) verandert in het meervoud "nephritides" (nierontstekingen), met de Nederlandse variant "nefritiden".
“um” wordt “a”:
Een voorbeeld is "anestheticum", dat in het meervoud "anesthetica" wordt (pijnverdovende geneesmiddelen, gevoelloos makende geneesmiddelen).
“us” wordt “i”:
Dit wordt geïllustreerd door het enkelvoud "bronchus", dat in het meervoud "bronchi" is (luchtpijptakken).
Uitzonderingen:
Bij sommige woorden kunnen de regels variëren. Zo wordt "neoplasma" in het meervoud "neoplasmata", wat niet in lijn is met de gebruikelijke regels. Dit toont aan dat het belangrijk is om bekend te zijn met specifieke woorden en hun uitzonderingen, omdat de Latijnse en Griekse oorsprong soms leidt tot afwijkingen in de gebruikelijke meervoudsvormen.
Door deze regels en voorbeelden in gedachten te houden, wordt het makkelijker om de meervoudsvormen van Latijnse en Griekse zelfstandige naamwoorden correct te gebruiken in medische contexten.
Uitleg over medische lijst
Hetgeen zich voor de schuine streep bevindt, is een prefix of stam. Alles wat zich achter de schuine streep bevindt, is een suffix. Sommige termen hebben meerdere betekenissen, dus kijk zeker even naar alle mogelijke verklaringen. Daarnaast bezitten tal van woorden dezelfde betekenis, maar zijn ze toch verschillend en daarbij is de combinatie met elke prefix, stam of suffix niet altijd mogelijk. Een eenvoudig voorbeeld is bijvoorbeeld de term “hemostaticum” (bloedstelpend geneesmiddel). "Sangu/" betekent ook bloed, maar “Sanguostaticum” is een foute, onbestaande combinatie.
Prefixen
Deze termen plaats je eerst om een (medisch) woord te vormen.
Term | Verklaring |
a/, an/ | niet, zonder, gebrek aan |
ab/ | af, weg van |
acanth/ | stekelige, netelig |
acu/ | scherp, ernstig, plotseling |
ad/ | nabij, naar toe, naar iets toe, bij, richting |
all/, alle/, allo | ander(s) |
ambi/ | tweevoudig, in tweevoud, dubbel, paarsgewijs, aan beide zijden |
ambly/ | afgestompt, verzwakt |
amfi/, amphi/ | rond, aan beide kanten |
ana/ | naar boven, opnieuw, gewijzigd, veranderd, omgekeerd, met |
anis/, aniso/ | ongelijk, het andere |
ankyl/ | krom, stijf, verstijfd |
ante/ | vóór, vooruit |
anter/, ante/ | voorzijde |
anti/ | tegen, tegengesteld |
anxi/ | onrustig, angstig |
arch/, /arche | vroegste, eerste, voorafgaand aan, in, met betrekking tot |
atel/ | onvolledig |
aut/, auto/, autori/ | zelf, eigen, van de persoon zelf |
bas/ | basis, tegenovergestelde van zuur |
ben/ | goed, wel, gemakkelijk |
bi/ | twee(maal), dubbel |
bil/, /bili, /bilis | gal |
brachy/ | kort |
brady/ | traag, (te) langzaam |
cac/ | slecht |
caec/, cec/ | blinde darm: begin van de dikke darm |
cata/, kata/ | neer, naar beneden |
chlor/ | groen |
chrom/ | kleur |
chron/ | tijd |
circum/ | rond(om) |
cirr/, cirrh/ | oranje-geel |
co/, con/, com/ | met (elkaar), samen, tezelfdertijd |
contra/ | tegen, tegengesteld, tegenover |
cyan/ | blauw |
de/ | gebrek aan, naar beneden, minder, verwijdering van, zetten, plaats |
de/, des/ | ont, weg van |
deca/ | tien |
di/ | twee(maal), dubbel |
dia/ | afzonderlijk, tussen, door(heen), uiteen, langs |
dipl/ | tweevoudig, in tweevoud, dubbel, paarsgewijs, aan beide zijden |
dis/ | uit elkaar, scheiden, anders |
dist/ | ver, afgelegen, verder weg |
dolich/ | lang, verlengd |
dys/ | stoornis, gestoord, moeilijk, moeilijkheid, pijnlijk, slecht |
e/, ec/, ex/, exo/, ect/, ecto/, extra/ | weg van, uit, (naar) buiten, buitenkant, buitenwaarts |
em/ | binnen(kant, waarts), in |
en/, end/, endo/ | binnen(kant, waarts), in |
enanti/ | tegenover, in tegenstelling |
ent/ | binnen(kant, waarts), in |
epi/ | op, over, boven |
erythr/, erytr/, erythem/ | gespoeld, roodheid |
eu/ | gemakkelijk, goed, wel |
hapl/ | eenvoudig, enkelvoudig |
hemi/ | helft, half(zijdig), aan één zijde, één helft |
hepta/ | zeven |
heredo/ | erfelijkheid |
herni/ | hernia |
heter/ | ongelijk, het andere |
hexa/ | zes |
holo/ | (in) het geheel, compleet |
hom/, homo/ | gelijk(end), dezelfde, onveranderlijk, constant |
hyp/, hypo/ | te weinig, onvoldoende, minder dan normaal, onder(kant), lager, onder, beneden, tekort, hieronder, onder |
hyper | boven, te veel, overdreven, bovenkant, overmatig, boven normaal, buitensporig |
hypermetr/ | bovenmatig |
hypsi/ | hoog |
in/, im/ | in, on, niet, binnen |
infer/, infra/ | te weinig, onvoldoende, minder dan normaal, onder(kant), lager, onder, beneden, hieronder, inferieur aan |
inter/ | tussen, in het midden |
intra/ | binnen, in |
is/ | gelijk, gelijk |
isch/ | tegenhouden, terug, gebrek (aan), tekort, te weinig, deficiëntie |
iso/ | gelijk(end), dezelfde, onveranderlijk, constant |
lept/ | dun, slanke |
leuk/, leuc/, leukos | wit |
lev/, levo/ | links, linker |
lox/ | schuin |
luit/ | geel |
macr/, macro/ | groot |
mal/ | kwaad, slecht, gebrekkig |
medi/ | midden |
megal/, mega/, megalo/ | groot, vergroting, te groot |
melan/ | zwart |
mes/, meso/ | midden, tussen, in het midden |
meta/ | veranderen, wijziging, vervorming, voorbij, na |
mi/ | kleiner, minder |
micr/, micro/ | klein, kleiner, miljoenste |
milli/ | duizendste |
mon/ | één, enkel, alleen |
multi/ | multiple meervoudig, veel, vele, meer(dere), veelvuldig |
my/ | dichttrekken |
mydr/ | breed |
noni/ | negen |
nulli/ | geen |
olig/, oligo/ | weinig, zeldzaam, karig |
opisth/ | achteruit, achter |
orth/, ortho/ | recht, normaal |
oxysm/ | plotseling |
pachy/ | dik, zwaar |
pale/ | oud |
pan/, pant/ | al, alle, alles, geheel |
par/, para/ | naburig, buurt, naast, verwant met, buiten ... om, abnormaal, losstaand van, langs de kant van |
pent/, penta/ | vijf |
per/ | door(heen), uiteen, langs, door middel van, vervormd, verminkt |
peri/ | omringend, rond(om) |
platie/, platy/ | brede, platte |
ple/ | meer, veel |
pluri/ | meervoudig, veel, vele, meer(dere), veelvuldig |
poikil/ | gevarieerd, onregelmatig |
pol/ | extreem |
poli/ | grijs |
pollakis/ | dikwijls, vaak |
poly/ | meervoudig, veel, vele, meer(dere), veelvuldig, velen, veel |
post/, poster/, postero/ | terug (van het lichaam), na, (naar) achter, achterwaarts, achterkant |
pre/, prae/ | voor, vooraf, vooruit, voorkant, naar voor |
primi/ | vroegste, eerste, voorafgaand aan, in, met betrekking tot |
pro/, pros/ | voor, vooraf, vooruit, voorkant, naar voor |
prot/, proto/ | vroegste, eerste, voorafgaand aan, in, met betrekking tot |
proxim | dichter bij, nabij (het midden), in de buurt |
pseud/ | vals, onecht, schijnbaar |
purpur/ | paars |
pycn/ | dik, dicht |
quadri | vier, vierkant |
quant/ | hoeveel |
quart/ | vierde, vier |
quasi | in zekere mate alsof |
quint/ | vijfde, vijf |
quota/ | hoeveel |
re/ | her-, opnieuw, terug |
retr/, retro/ | na, (naar) achter, achterwaarts, achterkant |
rhod/ | rood, roze |
rose/ | rooskleurig |
rubr/ | rood |
scirrh/ | hard |
scoli/ | krom |
semi/ | helft, half(zijdig), aan één zijde, één helft |
sept/, septi/ | zeven |
sex/ | zes |
sinistr/ | links, linker |
sinus/ | sinus |
solit/ | alleen(staand), enkelvoudig |
sub/ | te weinig, onvoldoende, minder dan normaal, onder(kant), lager, onder, beneden |
super/ | boven, te veel, overdreven, bovenkant, overmatig, boven normaal, voorbij |
supra/ | hierboven, boven, bovenste, te veel, overdreven, bovenkant, overmatig, boven normaal |
syn/, sym/ | met (elkaar), samen, tezelfdertijd |
tachy/ | (te) snel |
tel/ | compleet |
tele/ | op het einde, ver |
temp/ | tijd |
tetra/ | vier |
tom/, /tomie /toom | (in)snijden, insnede, snede, segment, insnijding, chirurgische opening |
ton/, /toon, /tonie | druk, spanning |
top/, toop/ | plaats, positie, plaats |
torso/ | gedraaid |
trans/ | over, door, door(heen), uiteen, langs |
tri/ | drie |
ultra/ | daarbuiten, overmaat, voorbij; overtreffende graad |
uni/ | één, enkel, alleen |
xanth/ | geel |
xen/ | vreemd, vreemdeling, buitenlander |
xer/ | droog, droogte |
xiph/, xiphi/ | zwaardvormig |
Stammen
Deze termen kan je plakken achter de prefix.
Term | Verklaring |
abdomin/ | buik |
acar/ | mijten |
acetabul/ | acetabulum (heupkom) |
acr/, acro/ | extremiteiten (armen en benen), lichaamsuiteinden, top, uiterste punt, uitsteeksels |
actine/ | licht |
acust/, akoest/, acous/, acoust/ | gehoor |
aden/ | klier |
adip/ | vet |
adren/ | bijnier |
aer/ | lucht |
agglutin/ | klonteren, aan elkaar plakken |
alb/, alba/, albin/ | wit |
alges/ | pijngevoeligheid |
alveol/ | alveolus, luchtzak |
ammon/ | ammonium |
amni/ | amnion (zak rond het embryo) |
an/ | aars (natuurlijke opening van de endeldarm naar buiten |
andr/ | man |
aneurysma/ | aneurysma (verwijding van de bloedvaten) |
angi/ | vat (bloed) |
anthr/ | antrum van de maag |
anthrac/ | kolen |
aort/ | aorta (de grootste slagader) |
aphth/ | zweer |
appendic/ | appendix, aanhangsel van de blinde darm |
aque/ | water |
arachn/ | spin, spinnenweb |
arseen/ | arsenicum |
arter/, arteri/ | slagader |
arteriol/ | arteriole (kleine slagader) |
artr/, arthr/, articul/ | gewricht |
asbest/ | asbest |
aspir/ | verwijderen |
astr/ | ster, stervormig |
ather/ | brij, brijachtige massa, vetachtige stof, plaque |
atmos/ | stoom, damp |
atreto/ | gesloten, een ontbrekende opening |
atri/ | atrium (bovenste hartkamer) |
audi/, audit/ | gehoor |
aur/, auric/, auricul/ | oor |
aux/ | groei, versnelling |
axi/ | as |
axill/ | oksel(holte) |
azot/ | ureum, stikstof |
bacill/ | bacillen (bacteriën) |
bacteri/ | bacteriën |
bad/ | buis |
balan/ | eikel |
bar/ | druk, gewicht |
bartholin/ | Bartholin klieren |
batho/, bathie/ | diep, diepte |
bilirubine/ | bilirubine |
bio/ | leven |
blefar/, blephar/ | ooglid |
blenn/ | slijm (sputum) |
bol/ | gooi |
brachi/ | (boven)arm |
brom/ | broombevattende verbindingsgeur |
bronch/ | fijne luchtpijpvertakking (luchtweg van de long) |
bronchiol/ | bronchiolus |
bucc/ | wang |
burs/ | zak van vocht in de buurt van gewrichten |
byssin/ | katoenen stof |
calc/ | calcium |
calcane/ | calcaneus (hielbeen) |
calci/ | calcium |
calcul/, /calculia, /calculie | berekenen |
calcul/ | steen |
cali/, calic/ | kelk |
calor/ | verwarmen |
campt/ | gebogen |
cap/, cep/ | hoofd, kop |
capn/ | kooldioxide |
caps/, capsul/ | capsule, container |
carcin/ | kankercellen, kanker |
card/, cardi/ | hart |
cari/ | cariës (tandbederf), verrotting |
carp/ | handwortel |
cathart/ | reinigen, zuiveren |
caud/ | staart, onderlichaam van |
caus/ | branden, brandend |
cauter/ | warmte, brandwonde |
cav/, cavit/ | hol, holte |
cefal/, cephal/ | hoofd |
celi/ | buik |
cent/ | prikken, prikkelen, steken |
centr/ | centrum, centraal |
cerebel/ | cerebellum (achterste deel van de hersenen) |
cerebr/ | cerebrum (grootste deel van de hersenen), grote hersenen |
cerumin/ | cerumen |
cervic/ | hals, baarmoedermond (hals van de baarmoeder) |
cheil/ | lip |
cheir/, chir/ | hand, handen |
chem/ | drugs, chemisch |
chlorhydr/ | zoutzuur |
chol/, chole/ | gal |
cholangi/ | galwegen |
cholecyst/ | galblaas |
choledoch/ | galweg |
chondr/ | kraakbeen |
chori/ | chorion (buitenste membraan van de foetus) |
choroid/ | choroid, laag van het oog |
chrys/ | goud |
chym/ | gieten |
cib/ | maaltijd |
cine/ | beweging |
cis/ | snijden |
claustr/ | afgesloten ruimte |
clavicul/ | sleutelbeen |
cleid/ | sleutelbeen |
clin/ | helling, bocht |
clon/ | onbeheerste beweging |
coccyg/ | stuitbeen (staartbeen) |
cochle/ | slakkenhuis (binnenste deel van het oor) |
col/, coli/, colic/, colon/ | colon, dikke darm |
coll/a | lijm |
colp/, vagin/, vagina | schede |
coma/ | diepe slaap |
comi/ | zorgen voor |
condyl/ | knobbelig gewrichtsuiteinde, gewrichtsknobbel |
coni/ | stof |
conjunctiv/ | oogbindvlies |
constrict/ | vernauwing, binding |
contus/ | kneuzing |
copr/, copro/ | met betrekking tot ontlasting, feces |
cor/ | pupil: beweeglijke opening in regenboogvlies |
core/ | kern (verzameling van zenuwcellen in de hersenen) |
corne/ | hoornvlies van het oog: het voorste doorzichtig deel van de harde oogrok |
corpor/ | lichaam |
cortic/ | met betrekking tot de (hersen)schors (cortex) |
cost/ | rib |
cox/ | (heup)gewricht |
crani/ | schedel |
cras/ | mengsel, temperament |
creat/ | vlees |
crino/ | afscheiding, secretie |
criticus/ | crisis, gevaarlijk |
cry/, cryo/ | met betrekking tot koude |
crypt/ | verborgen, sluimerend, onzichtbaar |
cubit/ | elleboog, onderarm |
cycl/, cyclo/ | cirkelvorm, periodiek verloop, fiets, cirkel, straallichaam, (in het oog), corpus ciliare |
cyst/ | (urine)blaas |
cyt/, /cyt | cel, kamer |
dacry/ | traan |
dacryoaden/ | traanklier |
dacryocyst/ | traanzak |
dactyl/ | vingers, tenen |
dem/ | mensen |
dent/ | tand |
derm/, dermat/ | huid |
desicc/ | drogen |
dextr/ | rechts, rechter |
diafor/, diaphor/ | zweet |
digit/ | vinger |
dilat/ | verwijden, verwijding: wordt gebruikt bij bloedvaten of het kunstmatig dilateren van een orgaan bijv. een ballondilatatie van een vernauwd bloedvat |
dips/ | dorst |
disc/ | (tussenwervel)schijf |
dolor/ | pijn |
dors/, dorsi/ | rug (van het lichaam) |
drom/ | loop, lopen |
duct/ | leiden, dragen |
duoden/ | twaalfvingerige darm (eerste deel van de dunne darm) |
dur/ | dura mater |
dynam/ | macht, kracht |
echin/ | doornig, stekelig |
echo/ | weerkaatst geluid |
ectro/ | aangeboren afwezigheid |
ele/ | olie |
electr/ | elektriciteit |
embol/ | embolie |
embry/ | embryo |
encefal/, encephal/ | hersenen: het geheel van hersenstam, cerebrum, tussenhersenen en cerebellum |
enter/ | (dunne) darm: hier wordt de grootste hoeveelheid spijsverteringssap afgescheiden |
eosine/ | rood, rooskleurig, dawn gekleurde |
epididym/ | bijbal |
epiglott/ | epiglottis (strotklepje) |
episi/ | vulva |
epitheli/ | de huid, epitheel |
equin/ | paard |
erg/, erget/, /ergie, /ergia | werk(en), werking, prestatie, arbeid |
err/ | dwalen, dwaling |
eschar/ | korst, brandkorst, schurft |
eso/ | binnen(kant, -waarts), in, naar binnen |
esthes/, esthesi/ | zenuwachtig gevoel |
estr/ | vrouw |
ethm/ | zeef |
eti/ | oorzaak |
eu | goed, normaal, wel, gemakkelijk |
exanthemat/ | huiduitslag |
fa/ | hart |
faci/ | gezicht |
fag/, phag/, /phag | eten, slikken |
fak/, phac | lens van het oog |
falang/, phalang/ | vingerkootjes (van vingers en tenen) |
falang | kootje(s) van tenen of handen |
fall/, phall/ | roede, penis |
faner/, phaner/ | toegankelijk schijnbare |
farmac/, farmaceut/, pharmac/, pharmaceut/ | medicatie |
faryng/, pharyng/ | keelholte (holte achter neus en mond) |
fas/, /fasie, phasis, fabul/ | spreken, spraak, praten |
fasci/ | fascia (membraan ondersteunende spieren) |
fe/, phe | schemerig, donker |
febr/ | koorts |
femor/ | femur (dijbeen) |
ferr/i, ferr/ | ijzer |
fertil/ | vruchtbaar |
fet/ | foetus |
fibr/ | bindweefsel, vezel |
fibros/ | vezelig bindweefsel |
fibul/ | fibula (kuitbeen) |
fil/, /fiel, /filie, /phiel, /philie | liefde, vriend, neiging, geneigdheid, affiniteit, zucht, draad, draadachtig |
filament/ | draad, draadachtige |
fim/, phim/ | snuit |
flav/ | geel |
fleb/, phleb/ | ader(en) |
flex/ | buigen |
fluor/ | lichtgevende |
foc/ | brandpunt (van een lens), haard |
follicul/ | follikel, kleine zak |
fon/, phon/ | stem, geluid |
fon/ | geluid |
fosfat/, phosphat/ | fosfaat |
fot/, phot/ | licht |
foto/ | met betrekking tot licht (= phos) |
fragm/, phragm/ | scheiding |
fren/, phren/ | middenrif, geest |
frigid/, frigide/ | koud |
front/ | voorhoofd |
funct/ | prestaties |
fung/, fungi/ | schimmel |
furc/ | tweetandig, vertakking |
fusc/ | donkerbruin |
fyl/, phyl/ | ras, soort, type |
fys/, phys/ | lucht-, gas- |
fysi/, physi/ | natuur, functie |
fysic/, physic/ | fysiek, natuurlijk |
fyt/, phyt/, phyt/ | met betrekking tot planten, gewas, fabriek |
galact/ | melk |
gangli/ | (zenuw)knoop: verdikking in het verloop van een zenuw |
ganglion/ | ganglion, collectie van zenuwcellichamen |
gastr/, gastro/ | maag |
ge/ | aarde, bodem |
gel/ | bevriezen, stollen |
gemell/ | tweeling |
geni/ | kin |
genit/ | reproductie |
genital/ | in- en uitwendige geslachtsorganen: de primaire geslachtskenmerken |
ger/, geront/ | ouderdom |
gesch/ | weefsel |
gest/, gester/ | zwangerschap |
gigant/ | enorm |
gingiv/, gingiva | tandvlees |
glauc/ | grijs |
gli/ | gliacellen, neurogliacellen |
glomerul/ | glomerulus |
gloss/ | tong |
gluc/, glyc/, glycos/ | glucose, suiker |
glyk/, gluc/ | zoet, (lichaams)suiker |
gnath/ | kaak, kaken |
gnos/ | kennis |
gon/ | knie, zaad |
gonad/, gonade/ | geslachtsorganen, geslachtsklieren |
goni/, gonio/ | hoek |
granul/ | korrel(s) |
gravid/ | zwangerschap |
gynec/, gynaec/ | vrouw |
gyr/ | cirkel, spiraal |
hallucin/ | hallucinatie |
helc/ | zweer |
heli/ | zon |
hemat/, heam, /haemie, haemat/, hem/ | bloed |
hepat/ | lever |
hidr/ | zweet, zweten |
hirsut/ | harig |
hirund/ | bloedzuiger |
hist/, histi/ | weefsel |
humer/ | opperarmbeen |
humor/ | (lichaams)vloeistof |
hydr/ | water, vocht |
hygr/ | vocht |
hymen/ | maagdenvlies |
hypn/ | slaap |
hypofys/, hypophys/ | hypofyse |
hypothalam/ | hypothalamus |
hyster/ | baarmoeder |
iatr/, /iater | geneesheer, arts, behandeling |
ichthy/ | droog, geschubd |
ide/ | idee, mentale beelden |
idi/ | onbekend, individu, onderscheiden |
idr/ | zweet, zweten |
ile/ | ileum: kronkeldarm, karteldarm (= laatste deel van de dunne darm) |
ili/ | ilium |
immun/ | immuun, bescherming, veilig |
inguin/ | lies |
insuline/ | insuline (pancreashormoon) |
intestin/ | darmkanaal; buikingewand |
ion/ | proces, dwalen |
ipsi | hetzelfde |
ir/, irid/ | iris, regenboogvlies (gekleurde deel van het oog) |
ischi/ | zitvlak, zitbeen (een deel van het heupbeen) |
ithie/, ithy | rechtop, recht |
jaund/ | geel |
jejun/ | jejunum, nuchtere darm: middelste deel van de dunne darm |
junct/ | voegen, verbinding |
juxta/ | naburig, naast, verwant met, buiten ... om |
kal/ | kalium |
karyo/ | (cel)kern |
kel/ | tumor, vezelachtige groei |
kerat/ | hoornvlies van het oog: het voorste doorzichtig deel van de harde oogrok |
ket/, keton/ | ketonen, aceton |
kines/, kinesi/, /kinesie, /kinesis | beweging |
klept/ | stelen |
koba/ | bolvormig, ronde |
koil/ | hol, concaaf, depressief |
kraur/ | droog |
kwali/ | kwaliteit, karakteristiek |
kyf/, kyph/ | bultrug |
kym/ | golven |
labi/ | lip, schaamlip |
lacrim/ | traan, traankanaal |
lact/ | melk |
lal/, /lalie, /lalia | spraak, brabbelen |
lamin/ | lamina |
lampr/ | helder |
lapar/ | buikwand, buik |
laryng/ | strottenhoofd |
later/ | zijde |
lecith/ | dooier, eicel |
lei/ | glad |
leiomy/ | gladde (viscerale) spier |
lent/ | lens, vlek: ovaalvormig orgaantje voor de beeldvorming |
lepid/ | plaques, schalen |
lepr/ | lepra |
leth/ | dood |
lex/ | woord, uitdrukking |
lien/ | milt |
ligament/ | ligament |
ligat/ | binding, binden |
lim/ | honger |
lingu/ | tong |
lip/, lip/ | vet, lipide |
lith/ | steen, calculus |
lob/ | kwab |
log/ | studie |
logad/ | het oogwit |
lumb/ | onderrug, lende |
lumin/ | licht |
lux/ | schuiven |
ly/ | lossen, los |
lymf/, lymfe/, lymph/ | lymfe |
lymfaden/ | lymfeklier (knooppunt) |
malleol/ | malleolus (enkel) |
mama/ | borst |
man/ | hand, handen |
mandibul/ | onderkaak |
mast/, mamm/ | borst, tepel |
mastoid/ | processus mastoideus (achter het oor) |
maxill/ | bovenkaak |
mediastin/ | mediastinum |
medic/ | genezen, het helen |
medull/ | merg (beenmerg, ruggenmerg, niermerg, bijniermerg) |
mel/ | lidmaat, lidmaten |
men/ | maand, menstruatie |
mening/ | membraan, omhulsel, hersen- en, of ruggenmergvliezen |
ment/ | kin, geest, ziel |
mer/ | deel |
metatars/ | middenvoetsbeentjes (voetbotten) |
methode/ | procedure, techniek |
metr/, metri/ | baarmoeder |
metr/ | meten |
mogi/ | moeilijk |
morb/ | aandoening, ziekte(toestand) (onbepaald) |
morf/, /morf | vorm |
mort/ | dood, lijk |
muc/, muk/, mucin/ | slijm |
mucos/ | slijmvliezen |
muscul/ | spier |
mut/ | genetische verandering |
my/, myos/ | spier |
myc/, myco/, mycet/ | schimmel |
myel/ | merg (beenmerg, ruggenmerg, niermerg, bijniermerg) |
myocardi/ | myocard (hartspier) |
myom/ | spiertumor |
myos/ | spier |
myring/ | trommelvlies (oor) |
myx/ | slijm |
narc/, narco/ | gevoelloosheid, algehele verdoving, slapen |
nas/ | neus |
nat/ | geboorte |
natr/ | natrium |
necr/ | dood, lijk |
nect/ | binden, stropdas, sluiten |
nefr/, nephr/ | nier |
neo/ | nieuw |
nery/, neur/ | zenuw(cel) |
neutr/ | noch, neutrale, neutrofielen (soort witte bloedcellen) |
nid/ | nest |
noci/ | veroorzaakt schade, letsel of pijn |
nomen/ | naam |
norm/ | regel, wet, bestellen |
nos/ | ziekte |
not/ | nacht |
nucle/ | (cel)kern |
nutri/, nutrit/ | voeden |
nyct/ | nacht |
o/ | ei |
obes/ | vet |
obstetr/ | zwangerschap, geboorte |
octa/, octi/ | acht |
ocul/, oculo | oog, ogen |
odont | tand |
odyn/ | pijn |
oesofag/, oesophag/ | slokdarm |
ole/ | olie |
olecran/ | olecranon (elleboog) |
om/ | schouder |
omfal/, omphal/ | navel |
onych/ | nagel (vingers of tenen) |
oö/, oön | ei(cel) |
oöfor/, oophor/ | eierstok |
op/, ops/, opt/, /opsie, /opie | zicht, kijken, (het) zien |
ophry/ | wenkbrauw |
or/ | (mond)holte |
orbit/ | oogkas |
orch/, orchi/, orchid/, orchidee/ | teelbal, testikel |
os, oste/, oss/ | (onder)been, bot, beenweefsel |
osche/ | scrotum |
osphresi/ | reukvermogen |
ossicu/ | beentje, botje |
oste/, oss/ | (onder)been, bot, beenweefsel |
ot/ | oor |
oul/ | tandvlees |
ov/, ovul/ | ei(cel) |
ovari/ | eierstok |
ox/ | zuurstof |
oxy/ | zuur |
palat/ | (harde) gehemelte |
pali/ | herhaling |
palliat/ | kalmeren, verlichten |
palp/, palpat/ | zachtjes aanraken |
palpebr/ | ooglid |
palpit/ | kloppend |
pancreat/ | alvleesklier, pancreas |
papill/ | papil: plaats waar de oogzenuw het oog verlaat (blinde vlek) |
papul/ | papule, puistje |
parasit/ | parasiet |
parathyroïd / | bijschildklieren |
pariët/ | wand |
patell/ | knieschijf |
pect/, pector/ | borst, borstkas |
ped/, peda/, pedo/ | kind, voet |
pedi/ | voet |
pedicul/ | luis |
pelv/ | bekken |
pend/ | hangen |
peps/, /pepsie, /pepsia | (spijs)vertering |
perine/ | perineum |
peritone/ | buikvlies |
perone/ | fibula (kuitbeen) |
perspir/ | ademen door |
petr/ | rots(blok), steen (slaapbeen) |
picr/ | bitter |
pies/i, /piesis | druk |
pil/ | haar |
pimel/ | vet, vettig |
pin/ | drinken |
pituitar/ | hypofyse |
plan/ | vlakte, zwerven |
plant/ | zool van de voet |
plas/ | ontwikkeling, vorming |
pleur/ | borstvlies |
plex/ | plexus, netwerk (zenuwen) |
pneum/, pneumon | long, lucht, gas- |
pneumat/ | lucht |
pod/ | voet |
poliep/ | poliep, kleine groei |
polio/ | grijze stof (hersenen of ruggenmerg) |
pont/ | pons (een deel van de hersenen) |
por/, /pore | opening, doorgang |
presby/ | ouderdom |
proct/ | aars (natuurlijke opening van de endeldarm naar buiten) |
prosop/ | gezicht |
prostat/ | prostaat, voorstaanderklier |
prote/ | eiwit |
prurit/ | jeuk |
psamm/ | zand, zandachtig materiaal |
psor/ | jeuk |
psych/ | geest, ziel |
psychr/ | koud |
pty/, ptyal/ | speeksel |
pub/ | schaambeen (voorste deel van heupbeen) |
pulmon/ | long(en) |
puls/, pulsat/ | verslaan, slaan |
pupill/ | pupil: beweeglijke opening in regenboogvlies van het oog |
purul/ | pus, etter |
py/ | pus, etter |
pyel/ | nierbekken |
pylor/ | maaguitgang, poortwachter |
pyr/, pyret/, pyrex/ | vuur, hitte, koorts |
quer/ | zoeken |
quercin/ | eiken |
rachi/ | ruggengraat, wervelkolom |
radi/ | straal, röntgenstralen, radioactiviteit, radius (spaakbeen) |
radic// | wortel |
radicul/ | zenuwwortel |
rect/ | rectum, endeldarm |
ren/ | nier |
respir/ | adem |
resuscit/ | doen herleven |
retin/ | retina, netvlies |
rhabd/ | staaf |
rhabdomy/ | dwarsgestreepte (skelet)spieren |
rhe/ | stroom |
rheumat/ | waterige stroom |
rhiz/ | wortel |
rhythm/ | ritme |
rin/, rhin/ | neus |
röntgen/ | röntgenstralen |
rot/, rota/ | zijn beurt, draaien |
sacchar/ | suiker |
sacr/ | sacrum, heilig |
salping/ | eileider |
sangu/ | bloed |
sanit/ | gezondheid |
sapr/ | rot, verval |
sarc/ | vlees (bindweefsel) |
scapul/ | schouderblad |
schis/, schist/, schiz/, /schisis | split, gespleten, splijten, splitsen |
scint/ | vonk |
scler/ | sclera, harde oogrok (wit van het oog) |
scolec/ | worm |
scot/ | duisternis |
scrot/ | balzak: daarin zitten de testes; hangt naast de penis |
seb/ | talg |
semin/ | sperma, zaad |
sept/, septic/, septik/ | besmetting |
ser/ | serum, sereus |
sial/ | speeksel |
sialaden/ | speekselklier |
sider/ | ijzer |
sigmoid/ | s-vormige deel (laatste deel) van de dikke darm |
sil/ | glas |
skelet/ | skelet |
sol/ | zon, met betrekking tot de zon |
solid/ | verankering, vasthechten, fixeren, bevestigen, verstevigen, vasthechting |
som/, soom/, somat/ | lichaam(pje) |
spectr/ | afbeelding, spectrum |
sperma/, spermat/ | spermatozoa, zaadcellen |
sphen/ | wig, wiggenbeen |
spin/ | ruggengraat, wervelkolom |
spir/ | ademen |
splanchn/ | ingewanden (inwendige organen) |
splen/ | milt |
spondyl/ | wervel |
squam/ | schaal |
stafyl/ | clusters, druif, druiventros |
staped/ | stijgbeugel |
stas/, stasis, /stase, stat/ | inhibitie, inhiberen, stoppen, belemmeren, beletten, (af)remmen, ophouden, remming, verhinderen, onderdrukken |
steat/ | vet, talg |
sten/ | kleiner geworden, ingesnoerd |
ster/ | stevige structuur, steroïde |
stereos/ | vast, vastzittend, vasthoudend |
steril/ | vrij van ziektekiemen (steriel, kiemvrijheid, onvruchtbaarheid, steriliteit, zonder rotting) |
stern/, sternum | borstbeen |
steth/ | borst |
stich/ | rijen |
stigmat/ | mark, punt |
stomat/ | mond |
strept/ | gedraaide ketens |
styl/ | paal, staak |
submaxill/ | onderkaak |
succ/ | sap |
sud/ | zweet |
synaps/, synapt/ | aanspreekpunt, om toe te treden |
syncop/ | afsnijden, kort knippen, flauw |
syndesm/ | ligament |
synov/ | synovia, synoviale membraan, schede rond een pees |
syring/ | buis |
systol/ | krimp |
tal/ | talud |
tars/ | enkel |
tax/ | orde, coördinatie |
techn/ | vaardigheid, kunst |
tefr/, tephr/ | grijs (grauw) |
tempor/ | slaapstreek |
ten/, tenont/, tendin/ | pees |
tens/ | gestrekt, gespannen |
terat/ | monster, misvormde foetus |
test/, testis, testic/ | teelbal, testikel |
tetan/ | tetanus (bacteriële infectieziekte met verstijvende krampen door besmetting met bacterie die (meestal) via de grond in wonden terechtkomt) |
thalam/ | thalamus |
thalass/ | zee |
thanas/, thanat/ | dood, lijk |
thec/ | schede |
thel/ | tepel |
therapeut/ | behandeling |
therm/ | warm, warmte |
thorac/ | borstkas |
thromb/ | stolsel |
thym/ | thymus |
thyr/ | schildklier, schild |
thyroid/ | schildklier |
tibi/ | tibia (scheenbeen) |
toc/ | arbeid, bevalling, baring, geboorte |
tol/ | ruggengraat (backbone) |
tom/, /tomie /toom | (in)snijden, insnede, snede, segment, insnijding, chirurgische opening |
ton/, /toon, /tonie | druk, spanning |
tone/ | rekken |
tonsill/ | tonsillen |
tox/, toxic/ | gif, vergif |
trache/ | luchtpijp |
traumat/ | trauma, verwonding, wonde |
trem/, tremul/ | schudden, beven |
tri/, trich/ | haar, haren |
trigon/ | trigonum (gebied binnen de blaas) |
trof/, troph/, /trofie, /trophie | groei, voeden, voedingstoestand, voeding, ontwikkeling, dikte, gezwollen toestand |
tromb/ | bloedstolsel, -stolling, klonter |
trop/ | wenden |
tumesc/, /tumescence | zwelling |
tympan/ | trommelvlies, middenoor |
typhl/ | blindedarm, blindheid |
ul/ | litteken, littekens |
uln/ | ellepijp |
umbilic/ | navel |
ungu/ | nagel |
ur/, urin/, /urie, /uresis/, /uria | urine, het urineren |
uran/ | gehemelte |
ureter/ | urineleider(s), verbinding tussen nier en blaas |
uretr/, urethr/ | urinebuis, urineerbuis, plasbuis |
uter/ | baarmoeder |
uve/ | uvea, vasculaire laag van het oog (iris, choroid, corpus ciliare) |
uvul/ | huig |
vaccin/ | vaccin |
vagin/ | de vagina |
valv/, valvul/ | klep |
varic/ | spataderen |
vas/, vascul/, angi/ | bloedvat, bloedvaten, vat, vaten |
vas/ | bloedvat, koker, zaadleiders |
ven/ | ader(en) |
vener/ | geslachtsziekte (seksueel contact) |
ventil/ | beluchten, oxygenatie |
ventr/ | buikzijde van het lichaam |
ventricul/ | maag, ventrikel (van hart of de hersenen) |
venul/ | adertje |
verm/, vermi/ | worm |
verruc/ | wrat |
vers/, /verse | draaien |
vertebr | wervel |
vesic/ | blaas, urineblaas |
vesicul/ | zaadblaasjes |
vestibul/ | vestibule van het binnenoor |
vir/ | virus |
viscer/ | ingewanden, interne organen |
vit/, viv/ | leven |
vitr/ | glasachtig lichaam (van het oog) |
vitre/ | glas |
voc/ | stem |
volv/, volut/ | rollen |
vulv/ | vulva |
xylo/ | hout |
yalos | glas |
ydor | water |
zeo/ | kook |
zinco/ | met betrekking tot of die het element zink |
zo/, zoö/, zoön | dier, levend wezen, dierlijk leven |
zoom/ | bloed |
zoon/ | geluid |
zyg/ | unie, verbinding, paar, juk, samengebonden |
zym/ | enzym, fermenteren |
Suffixen
Deze termen kan je achter een prefix of stam plakken.
Term | Verklaring |
/a | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/aal | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/ac | betrekking tot |
/acusis | gehoor |
/ad | richting |
/aferese | verwijdering, onttrekking |
/agogue | produceerder, leider |
/agogum | met betrekking tot uitdrijvend middel, teweegbrengend middel |
/agon | in elkaar zetten, monteren, verzamelen |
/agra | overmatige of hevige pijn |
/air | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/al | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/algie, /algesie, /algia, /algesia | (gevoeligheid voor) pijn |
/alis | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/amine | stikstofverbinding |
/ans, /antia | met betrekking tot werkzaam middel |
/ar | met betrekking tot |
/arche | begin |
/arie, /ary | betrekking hebben op |
/aris | betreffend, van, met betrekking tot, behorend tot, veroorzaakt door (achtervoegsel) |
/artresie, /artresia | sluiting, occlusie |
/artrie, /arthrie, /arthria | articuleren (duidelijk spreken) |
/ase, /asis | duidt de aanwezigheid van iets aan, uitgang van de naam van een enzym |
/assay | toetsen, onderzoeken, analyseren |
/asthenie, /asthenia | gebrek aan kracht |
/atie, /ation | proces, staat |
/baar | druk(king), deuking |
/basie | wandelen, lopen |
/bilis, /bil, /bel | -baar, -zaam, -ig, -lijk, mogelijkheid tot ..., geneigd tot ... |
/blast/ | kiem(cel), moedercel, embryonale cel, onvolwassen cel |
/blastoma, /blastoom | onvolwassen tumor (cellen) |
/capnia | kooldioxide |
/cardie | toestand van het hart |
/catafasie | bevestiging |
/cathisie, /kathisie | zitten |
/cefalie | toestand van de hersenschedel |
/centese | chirurgische punctie, chirurgisch doorprikken van de wand van een met vloeistof gevulde holte |
/ceptor ontvanger |
/chalasie, /chalasia | ontspanning |
/cheilie | met betrekking tot de lippen |
/chroia | huid kleuring |
/cidal | met betrekking tot het doden |
/cied, /cide | doden, dodende werking |
/cisie | (in)snijden, insnede, snede, segment, insnijding, chirurgische opening |
/clast, /clasis | met betrekking tot breking |
/clyse, /clysis | irrigatie, het wassen |
/coccus | kettingkok, kogelronde in rijen liggende bacterie |
/coele, /cele, /kèle | een met huid bedekte uitpuiling, uitstulping, hernia, breuk |
/coimese, /coimesis | slapen |
/coma | diepe slaap |
/coniose | vol stof |
/constrictie | vernauwing |
/corie | toestand van de pupillen |
/crine | scheiden |
/culum, /ula, /ulus, /ulum | verkleinwoord |
/cusis | gehoor |
/cut/, cutan/ | huid, laag |
/cyesis | zwangerschap |
/cyt, /cyte | cel |
/cytose, /cytosis | toestand van de cellen, lichte toename van het aantal |
/derma | huid |
/dermie | toestand van de huid |
/dese, /desis, desm/ | operatieve verstijving, operatief vastmaken, operatief onbeweeglijk maken, samenbinden |
/dilatie, /dilation | verbreding, strekken, uitbreiden |
/dote | geven |
/droom, /drome | lopen |
/duct | bewegen, beweging, trekken, leiden, voeren |
/dynie, /odynie | pijn |
/eal | betrekking hebben op |
/ectasie, /ectasis | dilatatie, verwijding, uitzetting van een orgaan |
/ectomie | volledige operatieve verwijdering, wegneming |
/edema, /oedeem | zwelling |
/elasma | vlakke plaat |
/em/ | bloed |
/ema | conditie |
/emese, /emesis | braken |
/emie | toestand van het bloed |
/emphraxis | stilstand, obstructie |
/er | degene die |
/ese, /esis | geeft een toestand aan of duidt een handeling aan, werkwijze, actie, staat, staat van |
/esthesie | gevoel, tastzin |
/eurysm | verbreding |
/facient | veroorzaken, laten gebeuren |
/fag, /fagie, /faag | eten, slikken |
/ferent | voeren |
/fication | proces van het maken |
/fida | split |
/fob, /fobie, /phob | vrees, (angst)gevoel |
/fonie, /phonie | stem, geluid |
/for/, /phor/ | dragen |
/forat | boren |
/formis | vormig |
/fren, phrèn | geestesvermogen |
/frenie | toestand van de geest |
/fusie | gieten, samenkomen, samenvoegen |
/fylaxis, /phalyxis | bescherming |
/gen, /geen | veroorzakend, voortkomend uit, stof die produceert |
/genese, /genesis, /genesie | formatie, evolutie, vorming, oorsprong, ontwikkeling, verwekken, ontstaan, vormen, bouwen, maken |
/genisch | geproduceerd door of in |
/gnose, gnosis | leer, specialisme, kennis, weten, wetenschap |
/graaf | proces van opname, instrument voor het opnemen |
/grade | gaan |
/grafie, /graphie | schrijven, aantekenen, registratie, vastlegging, afbeelding |
/gram | afbeelding, opname |
/gravida | zwangere vrouw |
/helminth | worm |
/hes/ | kleven, plakken, hechten |
/hexia | gewoonte |
/iac | betrekking hebben op |
/iase, /iasis, /ie | aandoening, ziekte, abnormale toestand (meestal bepaald) |
/iatrie | geneeskunde, geneeskunst |
/ic, /ical | betrekking hebben op |
/icle | klein |
/ie | geeft een toestand aan of duidt een handeling aan, werkwijze |
/in, /ine | een stof |
/ine | betrekking hebben op |
/ior | betrekking hebben op |
/ismus, /isme | aandoening, ziekte, abnormale toestand (meestal bepaald) |
/ist | specialist |
/itas | -iteit, baarheid, schap (de eigenschap van ...) |
/itis | ontsteking |
/itus | gaan, gang |
/ium | structuur, zakdoek |
/labile | instabiel, bederfelijke |
/lal, /lalie | spreken, spraak, praten |
/lapse | glijden, vallen |
/lemma | schede, bedekking |
/lepsie, /lepsy | inbeslagneming |
/leptic | grijpen |
/lexie, /lexia | woord, uitdrukking |
/liet, lith/, /lith | steen |
/lipsis | weglaten, mislukken |
/lithotomie | incisie (voor het verwijderen) van een steen |
/logie | studie (proces) |
/logist | specialist |
/loog, /logie, logos | leer, specialisme, kennis, weten, wetenschap |
/lucent | om te schitteren |
/lyse, /lysis, /lytisch | afbraak, verwoesting, losmaken, ontbinden, oplossing, oplossen, loslaten, wegnemen |
/lyticum, /lytica | met betrekking tot het oplossen, het doen verdwijnen |
/malac/, /malacie | verweking, week(heid) |
/manie | drang, opwinding, overdrijving, toestand van onbeheersbare neiging, ziekelijke neiging, abnormale neiging |
/masesie | kauwen, kauwen |
/mastie | toestand van de borst, tepel |
/megalie | toestand van vergroting of te groot zijn, uitbreiding |
/meter | maatregel |
/metrie | meting |
/mimesis, /mimetic | imitatie, simulatie |
/mimeticum | met betrekking tot een stof die een werking nabootst |
/missie, /mission | sturen |
/mne | herinneren |
/mnesie, /mnesia | geheugen |
/mortem | dood |
/motor, motor/ | bewegen, beweging, trekken, leiden, voeren |
/myces, /mycose | met betrekking tot een schimmel (= mykes) |
/noia | geest, wil |
/nomie | wet, regel |
/of | iemand die |
/oftalm, /oftalmie, /oftalmus, /ophth, | met betrekking tot het oog, de oogheelkunde |
/oid, /oïd, /oïdes | -achtig, (ge)lijkend op, betekent |
/ole | weinig, klein |
/olisthesis | afglijding |
/oom, /oma | gezwel, zwelling, gezwelvorming: ongecontroleerde groei van cellen, tumor, massa, vochtophoping |
/orexie | eetlust |
/ose, /osis | aandoening, ziekte, abnormale toestand (meestal bepaald) |
/ose | vol, met betrekking tot, suiker |
/osmie | geur |
/ostose, /ostosis | aandoening van het bot |
/osus, /eus | rijk aan |
/otie | ooraandoening |
/ous | betrekking hebben op |
/oxie | zuurstof |
/paat, /path, /pathie, path/ | aandoening, ziekte(toestand) (onbepaald) |
/pagus | siamese tweeling |
/para | baren |
/parese, /paresis | zwakte |
/pareunie, /pareunia | geslachtsgemeenschap |
/parous | dragen, voortbrengen |
/partum | geboorte, arbeid |
/pathie | ziekte, emotie |
/pedie | behandelen, behandeling, genezen, genezing, verzorgen, verzorging |
/penie | gebrek (aan), tekort, te weinig, deficiëntie |
/pexie | verankering, vasthechten, fixeren, bevestigen, verstevigen, vasthechting (van een omlaag gezakt orgaan) |
/phthisis | wegkwijnen |
/physis | om te groeien |
/plakie, /plakia | plaque |
/plasm | formatie, structuur |
/plasma | vorming van de weefsels |
/plastic | met betrekking tot de vorming |
/plastiek, /plastie, /plastie, /plasty | formatie, evolutie, vorming, oorsprong, ontwikkeling, verwekken, ontstaan, vormen, bouwen, maken, chirurgische reparatie |
/plegie, /plegia, /plegic | verlamming van grotere lichaamsdelen |
/pnea, /pnoe | ademhaling, adem(en), uitwasemen |
/poiese, /poiesis | formatie, evolutie, vorming, oorsprong, ontwikkeling, verwekken, ontstaan, vormen, bouwen, maken |
/poietin | stof die iets vormt |
/porose, /porosis | toestand van de poriën |
/posie, /posia | drinken |
/prandial | maaltijd |
/praxie, /praxia | actie |
/pressie | druk(king), deuking |
/prive, /privie | gebrek (aan), tekort, te weinig, deficiëntie |
/ptose, /ptosis | uitsteken, val, uitzakking van een orgaan (binnen het lichaam), neervallen van b.v. een ooglid |
/ptysie, /ptysis | spuwen, spugen |
/punctie, punctio | aanprikking, prik |
/rafie, /raphie, rrhafie | hechting (naad), naaien (van een wonde), hechtdraad |
/resectie | operatieve verwijdering van een deel van een orgaan, gewricht of zenuw |
/rexie | scheuring, breking, breuk |
/ritmie | regelmaat |
/rragie, /rraghie, /rrhage | (bloed)uitstorting, sterke vloed, onstuitbaar vloeien, uitbreking |
/rroe, /rree, /rhee | sterke afscheiding, stroom, vloed, vloeien |
/ruptuur, /rupt | scheuring, breking, breuk |
/salpinx | eileider |
/sclerose, /sclerose | (toestand van) verharding |
/scoop | buis om inwendig te bekijken, onderzoeken |
/scopie | inwendig bekijken, onderzoeken |
/sectie | (in)snijden, insnede, snede, segment, insnijding, chirurgische opening |
/sepsis | verrotting |
/sis | staat, toestand |
/some | lichaam |
/somnie, /somnia, somn/, /somn | slaap |
/spadie, /spadia | scheuren, besnoeiing |
/spasm, /spasme | kramp, plotselinge samentrekking van de spieren |
/spirat/ | ademhaling, adem(en), uitwasemen |
/stabil, /stabile | stabiel, vast |
/stalsis | contractie |
/stasis, /static, /stase | stoppen, controleren, regelen, plaatsen |
/stenose, /stenosis | vernauwen, vernauwing |
/sthenie, /sthenia | sterkte |
/stitial | instellen, met betrekking tot staand of gepositioneerd |
/stomie, /stomia | toestand van de mond |
/stomie | nieuw gemaakte opening, kunstmatige opening, uitmonding |
/strictuur | vernauwing van buisvormige organen ten gevolge van littekenweefsel na bijvoorbeeld een ontsteking of door hyperplasie (overmatige groei) |
/stroma | steunweefsel van een orgaan |
/suppressie, /suppression | om te stoppen |
/taxis | met betrekking tot de juiste plaats, het in orde brengen, ordening, de juiste ligging |
/tensie, /tension | druk, bloeddruk |
/thanasie | het sterven |
/therap, /therapie | behandelen, behandeling, genezen, genezing, verzorgen, verzorging |
/thermie | verwarming |
/thorax | borst, borstholte |
/thymic | met betrekking tot het achterhoofd |
/thymie, /thymia | geest (toestand van de) |
/tic | betrekking hebben op |
/toc, /tocin | arbeid, geboorte |
/tomie | proces van het snijden |
/toom | instrument om te snijden |
/tresie, /tresia | opening |
/tripsie, /tripsy | verbrijzeling, verbrijzelen, verpletteren |
/trofie | voeding, ontwikkeling (voorwaarde) |
/troop | gericht naar, affiniteit voor |
/tropic | draaien |
/tropin | stimuleren, handelen |
/type | indeling, beeld |
/ule | weinig, klein |
/um | structuur, zakdoek, ding |
/us | structuur, ding |
/verse | draaien |
/versie | gedraaid |
/volemie, /volemia | bloedvolume |
/vorm | die lijkt, in de vorm van |
/ward | richting |
/yne | eindigend voor alkynen |
/zyme | enzym |