Longkanker (bronchuscarcinoom): Kanker in longen
Een bronchuscarcinoom (longkanker) ontstaat uit de mucosa (slijmvliezen) van de luchtwegen. Bij longkanker vormt zich een kwaadaardig gezwel in de longen doordat de cellen van de luchtwegen zich ongeremd delen. Een bronchuscarcinoom is verder onder te verdelen in kleincellige en niet-kleincellige longkanker, het spinocellulair carcinoom en een mesothelioom (kanker van het long- of borstvlies).
Soorten longkanker
Niet-oatcellcarcinoom (= niet-kleincellig/groot carcinoom)
De niet-kleincellige vorm van longkanker is meestal perifeer gelegen en kenmerkt zich door vrij grote cellen (grote massa). De groeisnelheid van deze vormen is verschillend.
Niet-kleincellige longkanker zaait relatief langzaam uit door het lichaam doch het is frequent metastaserend (uitzaaiend). Deze tumor is meestal al langere tijd in het lichaam gegroeid, voordat een arts dit ontdekt. Tussen het ontstaan van de tumor en het tijdstip waarop de arts dit diagnosticeert, liggen soms vele jaren. In die periode heeft de tumor zich mogelijk al uitgezaaid door het lichaam.
Oatcellcarcinoom (= kleincellig carcinoom)
Ongeveer 20% van de gevallen van longkanker is kleincellig (= komt minder frequent voor). Deze vorm van longkanker die uitgaat van de endocriene cellen, kenmerkt zich door hele kleine, kwetsbare cellen die zich bijzonder snel delen. Hierdoor verspreiden zij zich razendsnel door het lichaam. Een oatcellcarcinoom is meestal centraal gelegen, zeer agressief en snel metastaserend. Vaak is
kleincellige longkanker dan ook al uitgezaaid op het moment dat klachten ontstaan. De behandeling van kleincellig longkanker is anders dan bij niet-kleincellige longkanker. In de meeste gevallen is heelkunde niet mogelijk, maar gebeurt de behandeling door middel van
chemotherapie en
radiotherapie (bestraling). Een oatcellcarcinoom gaat ook frequent gepaard met paraneoplastische verschijnselen.
Spinocellulair carcinoom
Een spinocellulair
carcinoom (kanker op huid, in slijmvliezen en in organen) is niet frequent. Meestal is deze tumor centraal gelegen en groeit hij traag. Deze tumor leidt mogelijk tot een bronchusafsluiting.
Mesothelioom
Een
mesothelioom, ook wel longvlieskanker of borstvlieskanker genoemd, is een specifieke
kanker, veroorzaakt door de inademing van
asbest. Een patiënt ademt asbestvezels in en de vezels nestelen zich in de longvliezen. Daar prikkelen ze de bekledende cellen en veroorzaken dusdanige veranderingen, dat deze cellen in kwaadaardige tumorcellen veranderen.
Epidemiologie
Een bronchuscarcinoom is de meest frequent voorkomende tumor bij de man en de tweede meest frequent voorkomende tumor bij de vrouw, na borstcarcinoom. Longkanker neemt echter ook toe bij vrouwen als gevolg van een toenemend rookgedrag. Longkanker is de belangrijkste oorzaak van kankersterfte bij vrouwen in Europa (komt dus nog vóór
borstkanker).
Oorzaken aandoening
Roken is in 90% van de gevallen de oorzaak van longkanker. Hoe meer, en hoe langer iemand rookt, des te groter is de kans op longkanker. Iedere sigaret die een patiënt rookt, vergroot de kans op longkanker. Met andere woorden: iedere sigaret die een patiënt minder rookt, verlaagt de kans op longkanker. Mensen die vaak in rokerige ruimtes verblijven, hebben een iets hogere kans op het krijgen van longkanker. Andere mensen met een verhoogd risico zijn mensen die in contact komen met stoffen als asbest (
asbestose), koolteer of arseen (
arsenicum).
Bronchuscarcinoom ontstaat in de longen zelf en is dus verschillend van
longmetastasen (
uitzaaiingen in de longen), waarbij een tumor (kwaadaardig gezwel) elders in het lichaam is ontstaan en uitgezaaid is naar de longen.
Symptomen
Soms heeft een patiënt geen symptomen en ontdekt een arts dit toevallig bij een röntgenfoto (
radiografisch onderzoek) van de
borstkas (
thoraxfoto). Een patiënt presenteert zich verder mogelijk met prikkelhoest, hemoptoe (bloed uit de longen ophoesten) en retro-obstructieve pneumonie. Late symptomen omvatten thoracale
pijn, dyspneu (moeilijk ademenen door afsluiting van een deel van de long),
ademhalingspijn, algemene
zwakte en achteruitgang, vermagering en
vermoeidheid /
kankervermoeidheid.
Complicaties
Een patiënt met complicaties van bronchuscarcinoom presenteert zich met mogelijk heel wat symptomen en ziektebeelden:
- heesheid door aantasting van de nervus recurrens. De nervus recurrens loopt gedeeltelijk vlakbij de borstholte en gaat weer terug omhoog naar o.a. spieren voor de linkerstemband.
- dysfagie door slokdarmaantasting.
- stridor door aantasting van grote luchtwegen.
- wheezing (piepend geluid bij de uitademing)
- diafragmaverlamming door aantasting van de nervus frenicus.
- vena cava superior-syndroom (verstopping van een bloedvat door een tumor) met gestuwde venen in de hals en borstkaswand (zwelling van hoofd, hals en armen door stuwing).
- Pancoast-syndroom met krachtverlies van een arm; dat ontstaat door een longtop-tumor met aantasting van de zenuwplexus naar de arm, de plexus brachialis in de oksel.
- syndroom van Claude-Bernard-Horner door uitval van de orthosympathische bezenuwing van een oog; leidt tot miosis (vernauwde pupil), enoftalmie, ptosis (hangend ooglid) van het aangetaste ooglid.
- metastasen: bot, lever, hersenmetastasen, bijnieren, longen en pleura.
- syndroom van Pierre-Marie-Bamberger met pijnlijke zwelling van de extremiteiten.
- paraneoplastische ziektebeelden, vooral bij het oatcellcarcinoom:
- secretie van ADH (dus: vochtretentie = het vasthouden van vocht!) met hyponatriëmie (laag natriumgehalte in het bloed);
- secretie van PTH met hypercalciëmie (verhoogd calciumgehalte in het bloed);
- secretie van ACTH met Cushingsymptomen.
Diagnose en onderzoeken
Speurhonden zijn in staat longkanker te ruiken. Dit is onderzocht in een Duits ziekenhuis. De adem van patiënten met longkanker bevat andere chemische stoffen dan de adem van gezonde patiënten. Een
hond heeft een heel scherpe reukzin die dit verschil detecteert in een vroeg ziektestadium. Verder onthult een
auscultatie (
longgeluiden beluisteren) soms
reutels. Met een
CT-scan met lage stralingsdoses (LDCT) is de diagnose vroeger te stellen, waardoor de prognose verbetert. Dat leidt echter ook tot fout-positieve uitkomsten. Verdere onderzoeksinstrumenten omvatten een
bronchoscopie met
biopsie, een RX-thorax, sputumcytologie en eventueel een transthoracale punctiebiopsie van het longletsel.
Indeling bronchuscarcinoom
Om te kunnen beoordelen hoe uitgebreid een tumor is, maken artsen gebruik van de TNM-indeling.
- T: De arts controleert de tumor op aanwezigheid, grootte en plaats. Dit is onder te verdelen in stadium T1, T2, T3 of T4.
- N: Zijn de nodili (lymfeknopen) aangetast? Dit valt onder te verdelen in N1 (aangetaste klieren in het uitstroomgebied van de long), N2 (aangetaste klieren in het gebied tussen de longen aan de kant van de tumor) en N3 (klieren elders die zijn aangetast).
- M: De arts zoekt naar eventuele uitzaaiingen in andere organen. Bij M0 bevinden zich geen uitzaaiingen in andere organen, bij M1 is dit wel het geval.
Om dit vast te stellen, doen artsen diverse onderzoeken: een CT-scan en/of NMR-Thorax, een
mediastinoscopie (om de lokale klierstations te beoordelen), een CT- of NMR-scan van de
hersenen en het abdomen (om metastasen te beoordelen) en een RX-Skelet en
botscintigrafie (bij een vermoeden van
botmetastasen).
Bij ruim 50% van de patiënten met verdenking op mediastinale lymfekliermetastasen bij longkanker is een cervicale mediastinoscopie te vermijden door het gebruik van endobronchiale
echografie met transbronchiale naaldaspiratie (
longbiopsie). Dit onderzoek is de eerste keus bij de stadiëring van het mediastinum bij longcarcinoom, maar vervangt een mediastinoscopie niet volledig.
Behandeling
Niet-oatcellcarcinoom (= niet-kleincellig/groot carcinoom)
Een heelkundige resectie met lobectomie of pneumectomie gebeurt bij ongeveer 30-35% van de patiënten indien het tumorstadium beperkt is tot stadium I, II, IIIA en bij een voldoende longfunctie. Ongeveer 60-65% van de patiënten krijgt palliatieve radiochemotherapie. Patiënten met een centraal gelegen NSCLC die een longparenchymsparende procedure ondergaan, hebben een lagere mortaliteit en betere overleving dan patiënten bij wie een pneumonectomie werd verricht.
Oatcellcarcinoom (= kleincellig carcinoom)
Bij kleincellige longkanker is de ziekte meestal zeer uitgebreid, waardoor chirurgisch ingrijpen nagenoeg altijd zinloos is. Heelkunde met adjuvante chemotherapie is zelden mogelijk. Soms krijgt de patiënt een combinatie tussen radiotherapie van de thorax en hersenen en chemotherapie.
Prognose
De prognose van bronchuscarcinoom is somber. De vijfjaarsoverleving bedraagt slechts 10%.
Terminologie
Term | Verklaring |
ACTH (afkorting) | adrenocorticotrope hormoon: hypofysehormoon dat de werking van de bijnierschors beïnvloedt |
ADH (afkorting) | antidiuretisch hormoon |
atelectase, atelectasis | gebrekkige of geheel ontbreken van de ontplooiing van de longblaasjes |
carina | ~ tracheae, de kraakbeenkam op de splitsing van de luchtpijp in de twee hoofdbronchi |
hilair | m.b.t. longsteel |
ipsilateraal | aan de zelfde zijde gelegen |
mediastinoscopie | inwendig kijkonderzoek van het mediastinum: ruimte tussen de borstkas tussen de twee longen |
NSCLC: Non-small-cell lung carcinoma | centraal gelegen niet-kleincellig longcarcinoom |
nervus frenicus (phrenicus) | middenrifzenuw |
nervus recurrens | teruglopende zenuw: dit is een aftakking van de nervus vagus |
nervus vagus | zesde kieuwboog, vierde-kieuwboogdeel van de tong |
oatcellcarcinoom | snelgroeiend longcarcinoom met vroege hematogene en lymfogene metastasering |
Pancoast | H. Amerikaans röntgenoloog (1875–1939); tumor van ~, kwaadaardig gezwel (bronchuscarcinoom of mesothelioom) in de longtop met neiging tot doorgroei in de omgeving en metastasering; syndroom van ~, pancoastsyndroom, brachialgie en syndroom van Horner ten gevolge van druk op de plexus brachialis resp. de halssympathicus door een pancoasttumor. |
paraneoplastisch | mbt het ontstaan van ziekteverschijnselen die niet veroorzaakt zijn door de tumor zelf of zijn metastasen, maar door endocriene, metabole of tumor-antigene activiteit van kwaadaardige gezwellen; paraneoplasie veroorzaakt onder andere polycytemie, gynaecomastie, sommige dermatosen, tromboflebitis (lokale oppervlakkige aderontsteking met pijn), trombose, eosinofilie, glomerulonefritis (ontsteking van de vaatkluwens in de nierschors), myasthenie, paraproteïnemie en neurologische verschijnselen. |
pleura pariëtalis, pariëtale pleura | het pleurablad dat tegen het inwendige van de borstwand ligt; borstvlies |
pleura visceralis, viscerale pleura | longvlies: het pleurablad dat de longen bedekt |
plexus brachialis | zenuwvlecht voor de arm |
PTH (afkorting) | parathyroïdhormoon, parathyr(e)oïdaal hormoon: hormoon van de bijschildklieren; bevordert in de nieren de fosfaatuitscheiding en de terugresorptie van calcium; door directe invloed op het beenweefsel wordt calcium gemobiliseerd waardoor het calciumgehalte in het bloed verhoogt. |
polycytemie | ongeremde aanmaak van rode bloedcellen: vermeerdering van de erytrocyten in het bloed met (meestal) gestegen hemoglobine en hematocriet en verschijnselen van hyperviscositeit |
retro-obstructieve pneumonie | longen zitten verstopt en wat achter de obstructie zit is ontstoken |
spinocellulair | mbt de cellen van het stratum spinosum (stekelcellenlaag) van de huid |
stridor | piepend geluid bij de inademhaling |
syndroom van Claude-Bernard-Horner | miosis, blefaroptose, enoftalmie en anhidrose bij verlamming van de halssympathicus |
vena cava superior | bovenste holle ader |
Lees verder